Pagina's

donderdag 21 maart 2013

Jongetje met "sexueel grensoverschrijdend gedrag" mag naar school

In zijn uitspraak van 21 maart 2013 heeft de voorzieningenrechter te Den Haag bepaald dat het bestuur van de Sophia Stichting te Hillegom juist heeft gehandeld door het jongetje dat eerder wegens sexueel grensoverschrijdend gedrag van school was gestuurd weer tot het onderwijs toe te laten. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat het bestuur van de school in beginsel beleidsvrijheid heeft bij zijn beslissingen over het toelaten van leerlingen en dat de rechter dergelijke beslissingen met terughoudendheid moet toetsen. In dit geval heeft het bestuur van de school zorgvuldig gehandeld, gelet op de behandeling die het jongetje inmiddels heeft ondergaan en de maatregelen die het bestuur heeft ondernomen om te zorgen voor een veilig klimaat van de andere kinderen. De "bijzondere zorgplicht" die de school heeft jegens de andere kinderen is door de school in dit geval dus niet geschonden. De argumenten van de ouders voor het tegendeel zijn alle door de rechter verworpen. Volgens de rechter levert de aanwezigheid van het jongetje niet meer risico op dan bij andere kinderen het geval is en zijn er ook geen redenen om hem in het speciaal onderwijs te plaatsen.
De ouders van het jongetje werden bijgestaan door Suzanne van Thoor van de praktijkgroep onderwijs van Pot Jonker Advocaten. De school werd bijgestaan door mr J. Schutter te Almere.
De uitspraak is inmiddels gepubliceerd op www.rechtspraak.nl (LJN: BZ4830).


maandag 18 maart 2013

Welstandstoetsing gewijzigd

Als gevolg van het opnemen van een zogenaamde ‘kan-bepaling’ in het Besluit omgevingsrecht (Bor) is het college van B&W sinds 1 maart 2013 niet meer verplicht om advies te vragen aan de welstandscommissie bij de welstandsbeoordeling van bouwplannen op basis van de welstandsnota (zie Stb 2013, 75). Wat is er veranderd en wat zijn de gevolgen van deze wijziging?

Artikel 6.2, eerste lid Bor bepaalt sinds 1 maart 2013 dat het college met betrekking tot een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen advies aan de welstandscommissie vraagt indien zij het inwinnen van advies noodzakelijk acht om te kunnen beoordelen of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder d, Wabo. Het college is dus niet verplicht om advies te vragen aan de welstandscommissie, maar als het college het inwinnen van advies noodzakelijk acht, bestaat – zo volgt uit het eveneens gewijzigde tweede lid van artikel 6.2 Bor – de verplichting om dat advies in te winnen bij de welstandscommissie (dan wel de stadsbouwmeester).

Door de gewijzigde formulering lijkt ambtelijke toetsing aan de welstandsnota regel te zijn geworden en het inwinnen van advies bij de welstandscommissie uitzondering. Blijkens de Nota van Toelichting wordt met de wijziging van het Bor beoogd het welstandstoezicht te vereenvoudigen en de ‘ervaren’ regeldruk te verminderen. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit onderzoek is gebleken dat het ook zonder advies van een welstandscommissie mogelijk is om op basis van een welstandsnota tot een eenduidige beoordeling van bouwplannen te komen.

De Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland, in samenwerking met de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Federatie Welstand), stelt in een lezenswaardige uitgave van januari 2013 getiteld ‘De kan-bepaling, een handreiking voor gemeenten en welstandscommissies’ dat het een zaak van behoorlijk bestuur is dat gemeenten actief reageren op de wijziging van het Bor. Gesteld wordt dat het om willekeur te voorkomen gewenst is om expliciet aan te geven welke bouwplannen wel en welke niet aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Vervolgens wordt een aantal scenario’s geschetst en de overwegingen die bij de keuze tussen de scenario’s een rol kunnen spelen uiteengezet.

Het ligt voor de hand dat gemeenten ofwel overgaan tot het vaststellen van beleidsregels (in welk geval de bevoegdheid bij het college lijkt te liggen nu het college op grond van het Bor bepaalt in welke gevallen het inwinnen van advies noodzakelijk is) ofwel overgaan tot wijziging van de welstandsnota (in welk geval de wijziging dient te worden vastgesteld door de raad).

De overige bepalingen over welstand, zoals die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Woningwet, zijn ongewijzigd gebleven. Dat betekent dat er met de wijziging van het Bor geen verandering komt in de bestaande mogelijkheden om van een welstandsadvies af te wijken, noch verandering komt in de gevallen waarin de welstandscriteria buiten toepassing blijven.

Dat welstandscriteria buiten toepassing blijven indien die toepassing leidt tot strijd met het bestemmingsplan of met in de bouwverordening opgenomen voorschriften van stedenbouwkundige aard volgt uit artikel 12, derde lid, Woningwet. Uit een recente uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (van 26 februari 2013, LJN BZ2407) blijkt dat welstandscriteria ook buiten toepassing blijven voor zover de toepassing leidt tot strijd met hetgeen op grond van een ‘Wabo-projectbesluit’ (artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚) is toegestaan. In dat geval is vereist, zo blijkt uit de uitspraak, dat het belang dat de betreffende welstandscriteria beoogt te beschermen in de ruimtelijke onderbouwing niet uit het oog worden verloren.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Anke van de Laar of Wim Boor van de sectie Bestuurs- en overheidsrecht van Pot Jonker advocaten, info@potjonker.nl, of 023 553 02 30.

donderdag 14 maart 2013

De loonbetaling staken: kan dat?

Als uw werknemer de gevangenis ingaat, hoeft u hem geen salaris door te betalen. Als uw werknemer het vliegtuig terug mist aan het eind van zijn vakantie, hoeft u hem over de tijd dat hij daardoor niet heeft gewerkt, geen salaris te betalen. Maar geldt dat ook als hij het vliegtuig mist vanwege een overstroming?

Uitgangspunt is: geen arbeid, geen loon – (arbeids)contracten moeten worden nagekomen. Maar in de wet staat ook dat onder omstandigheden wel loon moet worden betaald als de medewerker niet werkt. Het meest in het oog springende voorbeeld is de situatie dat uw werknemer ziek wordt. In dat geval moet u wel degelijk het salaris doorbetalen. Ook staat in de wet dat wel loon moet worden betaald als het niet-werken voor risico van de werkgever komt. Daarbij kunt u denken aan de situatie dat u onvoldoende werk hebt voor uw medewerkers als gevolg van de recessie. Maar wist u dat u voor de eerste zes maanden van de samenwerking met uw werknemer het recht op “loon doorbetalen bij niet-werken” kunt uitsluiten? U kunt dus in het contract met uw werknemer opnemen dat, als hij in de eerste zes maanden van het dienstverband zijn werk niet verricht – bijvoorbeeld omdat u geen werk voor hem heeft – er geen loon betaald hoeft te worden. En let op: deze termijn kan zelfs langer zijn als er een CAO van toepassing is op de arbeidsrelatie, waarin deze termijn is verlengd.

Wanneer komt het niet-werken eigenlijk voor (rekening en) risico van de werkgever? In elk geval niet als de werknemer te laat terugkeert van zijn vakantie omdat hij zijn vliegtuig heeft gemist. Maar als de medewerker dat vliegtuig mist door omstandigheden waarop hij geen enkele invloed kon uitoefenen, hoe ligt het dan? Als sprake is van een overstroming zou de werkgever kunnen zeggen dat die overstroming ook niet in zijn risicosfeer ligt. Het was de keuze van de werknemer om naar een land te gaan waar zich een overstroming voor deed. Meestal wordt in dit soort situaties niettemin een oplossing in het midden gekozen. Een ander voorbeeld: als u besluit dat u niet langer gebruik wil maken van de diensten van uw werknemer, bijvoorbeeld omdat u een ontslagprocedure in gang wilt zetten, dan is uitgangspunt dat u het salaris gewoon moet doorbetalen. Het is immers uw keuze de werknemer naar huis te sturen… En dat geldt ook als de werknemer kort daarvoor ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat de keuze om niet langer gebruik te maken van de diensten van de werknemer, in de risicosfeer van de werkgever ligt.

Maar de Hoge Raad heeft ook aangegeven dat dit in extreme omstandigheden anders kan zijn. Er zijn (maar dat zijn er maar heel weinig) situaties denkbaar waarin het apert onredelijk zou zijn als de werknemer loon zou vorderen van zijn werkgever. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de situatie dat een werknemer met een machinegeweer op zijn collega’s heeft geschoten…

Klik hier voor de blog op de website van HRbase.

Heeft u vragen? Neem gerust contact met mij op:

Muriel Middeldorp
(middeldorp@potjonker.nl of via het telefoonnummer 023 553 0230)

donderdag 7 maart 2013

Neem re-integratie van zieke werknemers met een tijdelijk contract serieus

In de praktijk blijkt dat werkgevers meer re-integratie-inspanningen verrichten ten aanzien van zieke werknemers met een vast contract dan ten aanzien van zieke werknemers met een tijdelijk contract. Dat houdt onder andere verband met het feit dat een werkgever met betrekking tot deze laatste groep werknemers doorgaans niet het risico loopt een loonsanctie opgelegd te krijgen van UWV, op grond waarvan ook in het derde ziektejaar het loon moet worden doorbetaald. Het contract eindigt immers vaak al voor het einde van het tweede ziektejaar. De werknemer die binnen de eerste twee ziektejaren ziek uit dienst gaat kan een beroep doen op een Ziektewet-uitkering.

Voor UWV bestaat al de mogelijkheid om in bepaalde gevallen (een deel van) de Ziektewet-uitkering op de voormalige werkgever te verhalen als onvoldoende is gedaan aan re-integratie tijdens het dienstverband. Om de werkgever nog meer te stimuleren voldoende re-integratie-inspanningen te verrichten ten aanzien van tijdelijke werknemers, wordt de Ziektewet per 1 januari 2014 gewijzigd. Die wijziging ziet op de premies die werkgevers betalen voor de Ziektewet en de WGA. Op dit moment worden die premies sectoraal bepaald. Dat gaat veranderen. Er wordt een premiedifferentiatie ingevoerd op grond waarvan de hoogte van de premie bij de wat grotere werkgevers (deels) afhankelijk wordt gemaakt van hun individuele instroom van tijdelijke werknemers in de Ziektewet en de WGA. Hoe hoger het ziekteverzuim is van de tijdelijke (ex)werknemers, hoe meer premie de werkgever betaalt. Werkgevers krijgen daarmee een financieel belang om te voorkomen dat tijdelijke werknemers na het einde van hun arbeidsovereenkomst een beroep moeten doen op een Ziektewet- of WGA-uitkering. Op deze manier worden zij dus gestimuleerd om ziekte zoveel mogelijk te voorkomen en de re-integratie van zieke werknemers met een contract voor bepaalde tijd serieus te nemen, ook al loopt het contract af.

Als alternatief voor het betalen van een gedifferentieerde premie kunnen werkgevers er ook voor kiezen eigen risicodrager te worden. Zij blijven dan zelf verantwoordelijk voor de re-integratie van een voormalig werknemer, ook al is de arbeidsovereenkomst geëindigd. Deze mogelijkheid bestaat al voor de WGA, maar gaat dus nu ook voor de Ziektewet gelden.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Hester Tonino (023-5530230 of tonino@potjonker.nl) of één van de andere advocaten van de sectie arbeidsrecht.


dinsdag 5 maart 2013

Ook ambtenaren krijgen hun formule voor de berekening van ontslagvergoedingen

In een tweetal uitspraken [LJN BZ043 en BZ044], beide van 28 februari 2013 heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald dat ambtenaren die worden ontslagen op grond van zogenaamde “andere gronden” [zoals verstoorde verhoudingen] in het vervolg recht hebben op een ontslagvergoeding die wordt berekend volgens een bepaalde formule.

Zoals voor werknemers in het reguliere bedrijfsleven de kantonrechterformule van toepassing is, geldt voor ambtenaren in het vervolg dus de “CRvB-formule”. De bewoordingen waarin de uitspraken zijn geformuleerd, wijzen er op dat hier sprake is van een richtlijn die volgens de CRvB in het vervolg door alle ambtenarenrechters zal moeten worden gehanteerd.

De CRvB heeft er meteen een gebruiksaanwijzing bij gegeven. Eerst zal er een drempel moeten worden genomen. Die drempel bestaat uit het “overwegende aandeel” dat het bestuursorgaan [lees: de werkgever] in ontstaan van het conflict heeft gehad. Die drempel ligt op 51%. Blijft het aandeel daaronder wordt er dus geen vergoeding toegekend. Vervolgens zijn er drie bandbreedten: 51 tot 65%, 65 tot 80% en 80 tot 100%. Bij die bandbreedten behoren correctiefactoren van respectievelijk 0,5, 0,75 en 1.
De vergoeding bestaat uit 1 bruto maandsalaris [inclusief vakantiegeld] maal het aantal dienstjaren gedeeld door twee [makkelijker gezegd: een halve maand per dienstjaar]. Dus bij 20 dienstjaren is de vergoeding gelijk aan 10 maanden. Die uitkomst wordt dan vermenigvuldigd met de correctiefactor. De reden dat de uiteindelijke berekening meestal lager uitvalt dan volgens de kantonrechterformule is, dat voor ambtenaren meestal een beter uitkeringstraject van toepassing is met bovenwettelijke en nawettelijke uitkeringen. De CRvB zegt ook dat er geen reden is om rekening te houden met andere factoren dan deze elementen van de formule. Ook als iemand al een tijdje doorbetaald op non-actief heeft gestaan, mag dat niet van de vergoeding worden afgetrokken.

Al met al is hier wel sprake van een novum. Interessant is het om te zien of ook de burgerlijke rechter deze formule zal gaan toepassen op werknemers die geen ambtenaar zijn, maar die wel recht hebben op vergelijkbare uitkeringsrechten als ambtenaren, zoals werknemers in het onderwijs.
Nadere informatie kan worden verkregen bij Rob Wiebosch en Marieke Dankbaar, of een van de andere advocaten van de sectie bestuursrecht en de praktijkgroep onderwijs van Pot Jonker Advocaten.

maandag 4 maart 2013

Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding aangenomen

Op 29 januari 2013 heeft de Eerste Kamer de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten aangenomen. De datum waarop de wet in werking zal treden is nog niet bekend.
Bestaande nadeelcompensatieregelingen zullen grotendeels komen te vervallen. Voor gemeenten is er dus werk aan de winkel om hun eigen regeling af te stemmen op de nieuwe regeling in de Algemene wet bestuursrecht.

De wet bestaat uit twee onderdelen: een regeling over nadeelcompensatie en een regeling over schadevergoeding bij onrechtmatig overheidshandelen. Beide onderdelen worden geregeld in de Algemene wet bestuursrecht.

Het onderdeel nadeelcompensatie biedt een algemene wettelijke grondslag voor schadevergoeding bij rechtmatig overheidshandelen, nadeelcompensatie geheten. De huidige grondslag werd ofwel gevonden in specifieke regelingen, ofwel in het égalité-beginsel (gelijkheid voor de publieke lasten). Een belangrijk doel van de nieuwe wet is het scheppen van helderheid: op dit moment zijn er vele nadeelcompensatieregelingen, zowel nationale (bijvoorbeeld de planschaderegeling van de Wet ruimtelijke ordening), als lagere regelingen (bijvoorbeeld de Amsterdamse Algemene nadeelcompensatieverordening). In het plenaire overleg in de Eerste Kamer heeft de minister benadrukt dat de nieuwe wet uitputtend bedoeld is. Andere regelingen over hetzelfde onderwerp zullen dus komen te vervallen.

Belangrijk verschil met het huidige recht is dat op grond van de nieuwe wet nadeelcompensatie bij de bestuursrechter kan worden gevraagd zonder dat aan het connexiteitsvereiste is voldaan: er hoeft dus niet langer tegen het schadeveroorzakende besluit beroep open te staan bij de bestuursrechter. Daarnaast is de regeling niet beperkt tot besluiten, maar strekt die zich ook uit tot feitelijke handelingen. Het bereik van de nieuwe regeling is daardoor veel ruimer dan de huidige regelingen. Bij grote infrastructurele projecten, waarbij verschillende handelingen worden verrichten die de schade kunnen veroorzaken, hoeft geen onderscheid meer te worden gemaakt tussen appellabele en niet-appellabele handelingen. Wel moet het bij dergelijke projecten gaan om handelingen die door één bestuursorgaan zijn verricht. Zijn er meerdere bestuursorganen bij betrokken, dan moet bij elk van de bestuursorganen een verzoek tot schadevergoeding worden ingediend. Het begrip bestuursorgaan brengt eveneens een beperking aan: indien geen sprake is van een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (zoals bijvoorbeeld de wetgever in formele zin), dient bij de burgerlijke rechter te worden geprocedeerd. Er bestaat alleen een aanspraak op een tegemoetkoming in de schade voor zover de schade het ‘normale maatschappelijke risico’ te boven gaat. Wanneer dat het geval is, wordt niet uiteengezet in de parlementaire stukken. Het wordt aan de verschillende bestuursorganen overgelaten om in beleidsregels vast te stellen wanneer daarvan sprake is.

Het tweede onderdeel van de wet bevat een regeling voor schadevergoedingsprocedures bij onrechtmatig overheidshandelen. In veel gevallen zal het hier gaan om besluiten die zijn vernietigd door de bestuursrechter, waarbij de onrechtmatigheid wordt aangenomen. Het huidige recht inzake schadevergoeding bij onrechtmatig overheidshandelen is gecompliceerd wat betreft de bevoegdheidsverdeling. Dit onderdeel van de nieuwe wet regelt een duidelijker bevoegdheidsverdeling, hoewel er geen absolute keuze is gemaakt tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter. De wet introduceert een nieuwe verzoekschriftprocedure bij de bestuursrechter. De benadeelde behoeft dus niet bij het bestuursorgaan te vragen om schadevergoeding, maar kan zijn verzoek rechtstreeks bij de rechter indienen. De bestuursrechter is bevoegd om te oordelen over schadevergoedingsverzoeken tot € 25.000 euro. Is de gevraagde schadevergoeding hoger, dan moet de benadeelde terecht bij de burgerlijke rechter.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Taco Leemans (tel. 023 5530 230; leemans@potjonker.nl) of een van de andere advocaten van de sectie Bestuurs- en overheidsrecht van Pot Jonker advocaten.