Pagina's

woensdag 30 november 2011

Bouw kolencentrale in Eemshaven mag doorgaan

Op 23 november 2011 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat RWE voorlopig mag doorgaan met de bouw van een kolengestookte elektriciteitscentrale in de Eemshaven.

Deze uitspraak vormt de volgende episode in de strijd tussen energieproducenten en milieuorganisaties over de bouw van kolencentrales. Bij uitspraak van 24 augustus 2011 (zaak nrs. 200900425/1/R2 en 200902744/1/R2) had de Afdeling bestuursrechtspraak de aan RWE op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) verleende vergunning voor de kolencentrale in de Eemshaven vernietigd en, zelf in de zaak voorziend, geweigerd. Op grond van deze uitspraak moet RWE een nieuwe vergunningaanvraag indienen, die ook betrekking heeft op (de gevolgen voor de natuur van) de voor de centrale benodigde uitbreiding van de haven en aanleg van een koelwateruitlaat.

Ondanks de vernietigde Nbw-vergunning ging RWE door met het bouwen van de centrale. Greenpeace en Natuur en Milieu verzochten Gedeputeerde Staten (GS) van Groningen om hiertegen handhavend op te treden. GS hebben dit verzoek afgewezen en RWE bovendien een gedoogbeschikking voor negen maanden verleend om verder te bouwen aan de kolencentrale. Hiertegen maakten de milieuorganisaties bezwaar, en zij vroegen voorts de voorzitter om een voorlopige voorziening te treffen.

De milieuorganisaties vrezen voor onomkeerbare schade aan de natuur (vooral voor zeehonden en drie soorten vogels) in de vijf op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen speciale beschermingszones die vlakbij de in aanbouw zijnde centrale liggen. Zij voeren aan dat RWE nog geen nieuwe aanvraag heeft ingediend en dat niet zeker is dat de natuur niet zal worden aangetast door de bouw.

De voorzitter is echter van oordeel dat door GS voldoende aannemelijk is gemaakt dat verlening van een vergunning op grond van de Nbw 1998 mogelijk is.

Opvallend is daarbij dat de voorzitter er niet over valt dat nog geen ontvankelijke aanvraag is ingediend. Volgens vaste jurisprudentie is dat wel een vereiste voor gedogen. Er dient ‘concreet zicht op legalisatie’ te zijn om af te zien van handhavend optreden. De voorzitter vindt echter ‘in dit specifieke geval’ een ontvankelijke aanvraag niet nodig om te kunnen beoordelen of een vergunning zal kunnen worden verleend. Hierbij is vooral van belang dat het niet een geheel nieuw project betreft, maar GS de beschikking had over de eerdere vergunningaanvragen (voor de centrale en voor de uitbreiding van de haven) met bijbehorende onderzoeken.

Inhoudelijk overweegt de voorzitter over de legalisatiemogelijkheid als volgt. Uit inmiddels nader verrichte onderzoeken is naar voren gekomen dat op die punten waar volgens de uitspraak van 24 augustus 2011 nader onderzoek noodzakelijk was, naar alle waarschijnlijkheid de conclusie getrokken zal kunnen worden dat geen significante effecten op de habitatsoorten en -typen zullen optreden. Zo zullen zeehonden door het geluid van heien weliswaar verdreven worden uit de directe omgeving van de bouwplaats, maar is onweersproken gesteld dat het daarbij om een tijdelijk verdrijven gaat. Voor zover Greenpeace en Natuur en Milieu wijzen op het verdwijnen van leef- en foerageergebied voor drie beschermde vogelsoorten, overweegt de voorzitter dat dit gebied zijn betekenis voor de vogels al heeft verloren, ten gevolge van de gevorderde oprichting van de centrale. Bij deze stand van zaken komt aan het stilleggen van de bouw in dat opzicht feitelijk geen betekenis meer toe, aldus de voorzitter. Op dit punt pakt het dus gunstig uit voor RWE dat zij op basis van een nog niet onherroepelijke vergunning was gaan bouwen.

Ten slotte overweegt de voorzitter dat GS het belang van RWE zwaarder heeft mogen laten wegen dan de natuurbelangen. Voldoende aannemelijk is dat de op grond van de gedoogbeschikking toegestane activiteiten voor de periode van negen maanden op zichzelf geen significante effecten voor de natuur zullen veroorzaken. Daar tegenover staat het grote belang van RWE om de centrale, die voor een groot deel reeds opgericht is, af te bouwen. De voorzitter acht voldoende aannemelijk dat RWE daarbij reeds grote bedragen heeft geïnvesteerd en dat hoge kosten zijn gemoeid met het stil leggen van de bouw en het nemen van maatregelen tegen invloeden van weer, wind en zeelucht op het in aanbouw zijnde werk.

Overigens ziet de gedoogbeschikking uitdrukkelijk slechts op het afbouwen van de centrale. Om deze daarna in werking te stellen zal toch echt een nieuwe Nbw-vergunning afgegeven moeten zijn. Niettemin blijft het opvallend dat in dit geval wordt afgeweken van de doorgaans harde eis dat ten minste een ontvankelijke vergunningaanvraag gedaan moet zijn, wil een gedoogbeschikking gegeven kunnen worden.

(Vz AbRvS 23 november 2011, 201110350/1/R2 en 201110379/1/R2)

Mr. T.C. (Taco) Leemans, advocaat bij Pot Jonker Seunke advocaten

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Taco Leemans (tel. 023 5530 230; leemans@potjonker.nl) of een van de andere advocaten van de sectie Bestuurs- en overheidsrecht van Pot Jonker Seunke advocaten

De verzekeringsplicht van werkgevers wordt niet verder uitgebreid

Op 11 november 2011 heeft de Hoge Raad twee belangrijke arresten gewezen over aansprakelijkheid van werkgevers voor schade die hun werknemers oplopen door een ongeval tijdens het werk.

De aansprakelijkheid van werkgevers voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt is geregeld in artikel 7:658 BW. De werkgever is voor deze schade aansprakelijk, tenzij hij bewijst dat hij niet in zijn zorgplicht tekort is geschoten. De Hoge Raad heeft in 2008 deze aansprakelijkheid opgerekt door te beslissen dat een werkgever verplicht is te zorgen voor een behoorlijke verzekering tegen schade die werknemers in de uitoefening van hun werk kunnen lijden als gevolg van een verkeersongeval, waarbij zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken kunnen raken. Deze verzekeringsplicht heeft de Hoge Raad gebaseerd op het beginsel van goed werkgeverschap uit artikel 7:611 BW. De regel van artikel 7:658 BW leidt in dit soort verkeerssituaties meestal niet tot aansprakelijkheid, omdat de werkgever in beginsel geen invloed kan uitoefenen op verkeerssituaties en de zorgplicht dus beperkt is.

Later is de verzekeringsplicht uitgebreid tot werknemers die a) als fietser of voetganger schade lijden als gevolg van een ongeval waarbij een gemotoriseerd voertuig betrokken is of b) als fietser schade lijden als gevolg van een eenzijdig ongeval (bijvoorbeeld een fietser die ergens tegen aan rijdt).

De vraag rees of ook een voetganger een beroep op deze verzekeringsplicht zou toekomen en of niet een algemene verzekeringsplicht moest gelden voor alle aan het werk verbonden gevaren, dus ook als deze niets te maken hebben met het verkeer.

De Hoge Raad heeft in de twee recente arresten duidelijkheid gegeven. In één zaak ging het om een postbezorger die tijdens de bezorging uitgleed wegens gladheid en daardoor ernstige schade opliep. Volgens de Hoge Raad kon de werknemer zich niet met succes op de verzekeringsplicht van de werkgever beroepen. In de tweede zaak ging het om een werknemer van een TBS-kliniek die door een TBS-patiënt was mishandeld en letsel had opgelopen. In deze zaak oordeelde de Hoge Raad dat de op artikel 7:611 BW gebaseerde verzekeringsplicht beperkt dient te blijven tot werknemers die tijdens hun werk een verkeersongeval overkomen.

Voor de praktijk zijn deze arresten van groot belang. De verzekeringsplicht op basis van goed werkgeverschap is dus beperkt tot verkeersongevallen die werknemers tijdens hun werk in het verkeer kunnen overkomen. De verzekeringsplicht geldt niet voor eenzijdige voetgangersongevallen en er geldt geen algemene verzekeringsplicht voor risico’s die verbonden zijn aan het werk. In dergelijke gevallen, waarin schade is opgelopen tijdens het werk, kan een werknemer een werkgever alleen aanspreken tot vergoeding van zijn schade als de werkgever tekort is geschoten in zijn zorgplicht (artikel 7:658 BW). Uiteraard kan een werkgever dit risico verzekeren, maar het ontbreken van een dergelijke verzekering leidt nog niet tot aansprakelijkheid van de werkgever.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Hester Tonino (023-5530230 of tonino@potjonker.nl) of één van de andere advocaten van de sectie arbeidsrecht.

dinsdag 29 november 2011

Wetsvoorstel echtscheidingsnotaris (31 714) verworpen door Eerste Kamer


Recent heeft de Eerste Kamer het Wetsvoorstel Scheidingsnotaris verworpen. Dit betekent dat notarissen niet de bevoegdheid krijgen om verzoeken tot echtscheiding bij de rechtbank in te dienen. Het wetsvoorstel beoogde notarissen deze bevoegdheid te geven voor echtgenoten zonder kinderen, die op gezamenlijk verzoek willen scheiden.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Kornelie Oostlander-Vos bij Pot Jonker Seunke Advocaten te Haarlem (oostlander@potjonker.nl).



dinsdag 15 november 2011

Tweetjemee wacht vliegende start als winnaar Haarlem Inc.



In de Gravenzaal van het Haarlemse Stadhuis is het ondernemersduo Mannete Zeelenberg en Maarten Bennis uitgeroepen tot winnaar van ondernemerswedstrijd Haarlem Inc. editie 2011. Van de in totaal 58 ingediende business ideeën overtuigde het duo de jury van het bestaansrecht van Tweetjemee. Tweetjemee.nl is een online vrijmarkt waar lokaal kokers en eters elkaar weten te vinden en waar een maaltijd tegen betaling af te halen is. Zeelenberg en Bennis wacht als winnaar van Haarlem Inc. een interessant pakket aan praktische ondersteuning en gratis advies.

De aanwezige jury, waaronder Haarlem Inc. finalist van 2009 Danike Polano, de Haarlemse wethouder van Economische Zaken Jan Nieuwenburg, Gerard Zwier (MKB Haarlem), Jisk Boschma (directeur Figee Innovatie Theater), Hans van Zuijdam (regiodirecteur Rabobank) en René Nelis (partner BDO accountants) hadden de zware taak om een winnaar te kiezen uit de overgebleven kansrijke bedrijfsplannen.

De korte slotverdediging van Zeelenberg en Bennis overtuigde de jury. “Tweetjemee heeft gedurende het zomertraject bewezen in te spelen op een interessante markt met een sociaal karakter”, legt Martin West, avondvoorzitter en mede-initiatiefnemer van Pré Wonen uit. “Zeelenberg en Bennis zijn de afgelopen maanden als ondernemer gegroeid en hebben duidelijk iets gedaan met de tips en adviezen die we ze hebben meegegeven. Een bijkomend voordeel is dat dit winnende idee bijdraagt aan de vergroting van de leefbaarheid in de regio, iets waar we ons samen met MKB Haarlem al enige tijd collectief voor inzetten. We hebben er alle vertrouwen in dat Tweetjemee een groot succes wordt. Een initiatief dat we graag ondersteunen.”

Zelf zijn Zeelenberg en Bennis blij verrast met het winnen van de prijs: “Wij hadden nergens op gerekend, hoewel wij natuurlijk overtuigd waren van ons concept. Des te leuker dat we gewonnen hebben. Onze dag kan niet meer kapot. Na afloop hebben we erg leuke reacties gekregen. De eerste contacten zijn inmiddels al gelegd. Heel waardevol, net zoals de gehele aanloop naar de uiteindelijke finale”.

Ondernemerswedstrijd voor Haarlem

Haarlem Inc. is het initiatief van de Haarlemse bedrijven en organisaties (Young-) MKB-Haarlem, Pré Wonen, Rabobank Haarlem en Omstreken, BDO-accountants, INHolland Haarlem, ROC Nova College, Pot Jonker Seunke Advocaten en Figee Innovatie Theater (FIT). Haarlem Inc. heeft als doel ondernemers en het ondernemerschap in de regio Haarlem te stimuleren.

Jurylid en wethouder Economische zaken Jan Nieuwenburg is blij met de Haarlemse ondernemerswedstrijd: “Voor een goed ondernemings- en vestigingsklimaat zijn werkgelegenheid, huisvesting, cultuur, bereikbaarheid, recreatiemogelijkheden, onderwijs en duurzaamheid belangrijke elementen. De een kan niet zonder het ander. Natuurlijk kan de gemeente die thema’s niet alleen stimuleren. We staan als gemeente dan ook achter het initiatief van Haarlem Inc., dat als collectief het ondernemerschap in de regio stimuleert.”

Duwtje in de rug voor iedereen

De ondernemerswedstrijd is dit jaar voor de tweede keer georganiseerd. Haarlem Inc. bewees de winnaar van 2009 precies dát zetje in de rug te geven, dat nodig is om daadwerkelijk voor jezelf te beginnen. Danike Polano won in dat jaar met het ondernemersplan voor een mobiele praktijk voor kinderlogopedie, de Logobus. Tweetjemee krijgt net zoals Polano een bedrijfsstart met voorsprong. Maar ook de overige kandidaten zijn bij de voorbereiding geholpen met workshops, professionele ondersteuning en hulp van andere ondernemers in de regio. Niet alleen de finalisten hebben profijt bij de wedstrijd. De vele deelnemers hebben hun voordeel kunnen halen bij het zelfstandig voortzetten van hun idee, dankzij de verschillende zomerworkshops, trainingen en gratis adviezen.

De overige ideeën die tijdens de finale werden verdedigd zijn een vernieuwend reisportal, een commercieel samenwerkplatform voor ingenieurs, een BBQ cateraar en een exclusieve botenbouwer.

http://www.haarleminc.nl/ en http://www.tweetjemee.nl/.


Aan welk planologisch regime moet een bouwplan ook al weer worden getoetst?

Hoe zat dat ook al weer: het tijdstip van het indienen van de aanvraag voor een omgevingsvergunning (de oude bouwvergunning) is relevant voor de vraag aan welke kaders wordt getoetst. We hebben echter ook geleerd dat bij de beslissing op bezwaar een volledige heroverweging aan de orde is, waarbij (in principe) ex nunc, dat wil zeggen naar het moment van het beslissen op bezwaar, wordt geoordeeld. Hoe ga je dan om met de situatie dat op het moment van het indienen van de aanvraag het planologisch regime je nog goed gezind is, terwijl op het moment van het beslissen op die aanvraag, of op bezwaar er inmiddels een nieuw bestemmingsplan geldt, dat een stuk minder gunstig is? Het kan nogal uitmaken! Op 2 november 2011 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hierover weer een nuttige uitspraak. Die uitspraak brengt ons echter eerst even terug in de tijd.

Op 6 februari 2002 (BR 2002/83) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich over de hiervoor weergegeven vraag gebogen en een al eerder verwoord standpunt helder opgeschreven. In deze zaak gold ten tijde van het indienen van het plan (een bouwplan voor een gezinsvervangend tehuis in Soest) en ten tijde van het primaire besluit een ander bestemmingsplan dan ten tijde van de beslissing op bezwaar. De Afdeling oordeelde dat uitgangspunt is dat bij het nemen van een beslissing op bezwaar het recht (dus ook een bestemmingsplan) moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Aan een ten tijde van de indiening bij de gemeente van een bouwaanvraag nog geldend bestemmingsplan, dat ten tijde van de beslissing op de bouwaanvraag, dan wel ten tijde van de heroverweging in bezwaar daarvan is vervangen door een nieuw plan, mag slechts bij wijze van uitzondering worden getoetst. Die uitzondering geldt alleen, indien op het moment van de indiening van de aanvraag het daarin vervatte bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en er op dat moment nog geen voorbereidingsbesluit van kracht was geworden, dan wel een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee het bouwplan in strijd was.

Het komt er dus op neer dat getoetst mag worden aan “oud recht” indien er in eerste aanleg geen sprake is van een weigeringsgrond, maar ook van geen grond tot aanhouding en zeker niet van strijd met het toekomstige bestemmingsplan.

Inmiddels zijn we een nieuwe Wro en de Wabo verder, maar het in 2002 verwoorde uitgangspunt blijkt niet gewijzigd.

In de uitspraak van 2 november 2011 (LJN BU3123) trekt de Afdeling bestuursrechtspraak de redenering door naar de provinciale verordening. Het ging in die zaak om een bouwplan voor de oprichting van een vleesvarkenstal met luchtwasser met een oppervlakte van ongeveer 8900 m2. De aanvraag was ingediend voordat de provinciale verordening, die behoudens ontheffing het bouwplan zou beletten, in werking was getreden. Appellant betoogde dat zijn aanvraag dus niet getoetst moest worden aan die verordening. Het college vond van wel.

De Afdeling overwoog, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak uit 2002, dat bij het nemen van een besluit over de aanvraag van een bouwvergunning en de beslissing op bezwaar, in beginsel het recht moet worden toegepast dat op dat moment geldt. Bij wijze van uitzondering mag het college van B&W, wanneer na het indienen van de aanvraag maar voor het nemen van het besluit een provinciale verordening in de zin van artikel 4.1 Wro is gaan gelden, het recht toepassen zoals dat gold bij het indienen van de aanvraag. De provinciale verordening blijft dan dus buiten beschouwing maar slechts indien op het moment van het indienen géén voorbereidingsbesluit in werking was. Helaas voor de aanvrager in de betreffende zaak hadden Provinciale Staten enkele maanden voor het indienen van de aanvraag een voorbereidingsbesluit (krachtens artikel 4.1. lid 5 Wro) genomen. Zijn aanvraag strandde dus toch op de tijdig nadien tot stand gebrachte provinciale verordening.

Mr. M.F.A. (Marieke) Dankbaar, advocaat bij Pot Jonker Seunke advocaten

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Marieke Dankbaar (tel. 023 5530 230; dankbaar@potjonker.nl) of een van de andere advocaten van de sectie Bestuurs- en overheidsrecht van Pot Jonker Seunke advocaten.

vrijdag 11 november 2011

Internationale kinderontvoering: de Nederlandse staat procedeert niet langer tegen Nederlandse burgers


Op 8 november jl. heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel “Wijziging Uitvoeringswet Internationale kinderontvoering”. In dit wetsvoorstel wordt de procesvertegenwoordigende bevoegdheid van de Centrale Autoriteit in zaken van internationale kinderontvoering afgeschaft.
De Centrale Autoriteit – onderdeel van het Ministerie van Justitie – treedt onder de nieuwe wet niet meer op als procesvertegenwoordiger namens de buitenlandse partner wanneer een kind door de Nederlandse ouder naar Nederland is ontvoerd.
Van een internationale kinderontvoering is sprake als het kind (van 15 jaar of jonger) ongeoorloofd door een van zijn ouders wordt meegenomen naar een land of daar wordt achtergehouden. Ongeoorloofd betekent zonder toestemming van de andere ouder en in strijd met het gezagsrecht. Wie met het gezag over het kind is belast, wordt beoordeeld aan de hand van de wetgeving in het land waar het kind woonde voor de ontvoering en waar het kind zijn gewone verblijfplaats had.
Onder het nieuwe wetsvoorstel zal de Centrale Autoriteit de zogeheten “achtergebleven ouder” doorverwijzen naar een advocaat. Dit verduidelijkt de positie van de Centrale Autoriteit ten opzichte van de betrokken ouders. Dat de Centrale Autoriteit de achtergebleven ouder in rechte vertegenwoordigt, zorgt thans voor onduidelijkheid en onbegrip bij de ontvoerende (Nederlandse) ouder. Deze ouder is vaak teruggekomen met het idee dat in Nederland familie en vrienden wonen en het Nederlandse rechtsstelsel voor haar/hem als Nederlandse onderdaan gunstig zal uitpakken. Niets is minder waar.
Met het wetsvoorstel wordt de uitvoeringspraktijk in Nederland hetzelfde als in de andere landen die partij zijn bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag.
De andere wijzigigingen betreffen onder andere de concentratie van de rechtspraak in teruggeleidingszaken bij de rechtbank en het Hof in Den Haag en de beperking van de mogelijkheid tot het instellen van cassatieberoep tegen teruggeleidingsbeslissingen.
Het wetsvoorstel is op 18 januari 2011 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 8 november 2011 als hamerstuk afgedaan. De precieze datum van inwerkingtreding is nog niet bekend; dit zal naar verwachting medio 2012 zijn.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Aline van Katwijk van de sectie Familie- en erfrecht (vankatwijk@potjonker.nl) telefoon 023 – 553 02 30.



Alcoholverslaafde purser mag niet ontslagen worden

In de Volkskrant van 5 november 2011 verscheen een artikel over het feit dat automobilisten hun rijbewijs een jaar kunnen kwijtraken als zij door een psychiater als alcoholist zijn bestempeld. Advocaten maakten zich boos over het feit dat het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen druk zette op de behandelend psychiaters om aldus te diagnosticeren.

Er zijn veel ontwikkelingen die erop duiden dat artsen en leken sneller lijken te aanvaarden dat alcoholverslaving een ziekte is. Tot voor kort was dat niet vanzelfsprekend. Ook rechters lijken steeds meer geneigd te zijn om te aanvaarden dat de werknemer die zijn werk niet (goed) kan doen omdat hij een alcoholprobleem heeft, beschermd moet worden op grond van het opzegverbod tijdens ziekte.

Zo verzocht KLM onlangs tevergeefs de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een alcoholverslaafde purser (LJN BT 6776). In deze procedure heeft KLM gewezen op het feit dat zij met de purser al een geschiedenis van jaren had. In 2009 was met hem nog een zogeheten “anti alcoholcontract” gesloten. De purser moest grondwerk gaan doen totdat hij langere tijd had bewezen dat hij “alcoholvrij” was. Verder wordt in de CAO voor het KLM-cabinepersoneel zeer nadrukkelijk geregeld dat alcoholgebruik en vliegen niet samengaan. De purser was ook niet helemaal eerlijk geweest toen zijn alcoholprobleem weer de kop opstak. Maar de purser legde verklaringen over van een psychiater en een psycholoog/behandelaar bij de Jellinekkliniek. Deze constateerden dat niet alleen sprake was van een alcoholprobleem maar ook van een zogeheten bipolaire stoornis. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet ontbonden omdat zij van mening was dat het gedrag van de purser verband hield met deze bipolaire stoornis en de alcoholverslaving en daarmee gaf de kantonrechter aan dat zij van mening is dat alcoholisme een ziekte is. De kantonrechter had namelijk ook uitsluitend kunnen verwijzen naar de bipolaire stoornis, maar deed dat niet. De purser werd dus geacht ziek te zijn, onder meer vanwege zijn alcoholverslaving en werd door de kantonrechter beschermd tegen ontslag. Daarmee is overigens nog niet gezegd dat KLM hem moet toestaan om weer de lucht in te gaan: waarschijnlijk kan zij de purser andermaal grondwerk laten doen.

Klik hier voor de blog op de website van HRbase.

Heeft u vragen? Neem gerust contact met mij op:

Muriel Middeldorp (middeldorp@potjonker.nl of via het telefoonnummer 023 553 0230)

alimentatie-index 2012


Jaarlijks wordt de hoogte van de kinder- en partneralimentatie geïndexeerd. Het indexeringspercentage voor 2012 is recent bekend gemaakt.
Voor het vaststellen van het percentage kijkt de Minister van Veiligheid en Justitie naar het loonindexcijfer. Dit wordt door het Centraal Bureau voor Statistiek gebaseerd op salarisontwikkelingen in het bedrijfsleven en bij de overheid. Voor 2011 is het cijfer vastgesteld op 1,3%, tenzij anders overeengekomen of door de rechter anders bepaald.
De hoogte van de alimentatiebijdrage per 1 januari 2012 kunt u met een handige rekentool berekenen: www.alimentatie-indexatie.nl.



woensdag 2 november 2011

Sanne van der Horst beëdigd als advocaat bij Pot Jonker Seunke

Op woensdag 26 oktober 2011 is Sanne van der Horst beëdigd als advocaat-stagiaire bij Pot Jonker Seunke Advocaten te Haarlem. Sanne heeft in de maand februari van 2011 haar Master Rechtsgeleerdheid, specialisatie Staats- en Bestuursrecht behaald aan de Universiteit van Leiden. Tijdens haar studie heeft zij al kennis gemaakt met de wereld van de juridische dienstverlening door haar werkzaamheden voor de rechtswinkel Leiden en door het volgen van een studentenstage bij het kantoor Pels Rijcken te Den Haag. Daarnaast is Sanne werkzaam geweest als student-assistent bij de afdeling staats- en bestuursrecht van de Universiteit en was zij in diverse functies actief in het studentenverenigingsleven.
Sanne zal werkzaam zijn op de sectie vastgoed van Pot Jonker Seunke.

dinsdag 1 november 2011

Pot Jonker Seunke bestendigt relatie met Gemeente Haarlemmermeer


Op 1 november 2011 tekenden Mariell Visbeen en Luyke Venema namens de Gemeente Haarlemmermeer een nieuwe raamovereenkomst inzake de juridische dienstverlening door Pot Jonker Seunke Advocaten. De overeenkomst sluit een aanbestedingsprocedure af die de gemeente Haarlemmermeer heeft gevoerd  om te voorzien in de behoefte aan juridische ondersteuning voor de komende jaren.
Pot Jonker Seunke Advocaten is al vele jaren actief als juridisch dienstverlener voor de gemeente. Het kantoor is dan ook zeer verheugd dat het in deze procedure - waar verschillende kantoren uit Amsterdam en Haarlem aan hebben deelgenomen - als sterkste naar voren is gekomen.
Jan Coen Binnerts, bestuursrechtadvocaat en bij Pot Jonker Seunke verantwoordelijk voor het account, zei bij de ondertekening: ”Het is vanzelfsprekend en een goede zaak dat een gemeente van deze omvang van tijd tot tijd kijkt wat er in de wereld van juridische dienstverlening te koop is. Des te plezieriger vinden wij het dat de gemeente tot de slotsom is gekomen dat zij bij ons kantoor goed zat”.