Pagina's

donderdag 30 augustus 2012

Reorganisatie: waar te beginnen?

De HR-specialist die bij een reorganisatie wordt betrokken ziet zich geconfronteerd met een veelheid aan vragen. Waar te beginnen?

Het welslagen van een reorganisatie valt of staat bij een goed onderbouwde adviesaanvraag aan de OR. En als de onderneming geen OR of PV(T) heeft, zou eigenlijk net gedaan moeten worden alsof dat wel het geval is. In de adviesaanvraag aan de OR (“Kunt u positief adviseren ten aanzien van deze reorganisatie?”) moet de onderneming namelijk goed beargumenteren welke wijzigingen de onderneming waarom wil doorvoeren.

Dat betekent dat in de adviesaanvraag stilgestaan moet worden bij de aanleiding voor de reorganisatie en bij de theoretische bezuinigingsmogelijkheden. Zo is denkbaar – als bijvoorbeeld sprake is van meerdere vestigingen – dat een vestiging wordt gesloten, maar kan ook besloten worden op alle vestigingen x% te bezuinigen. Ook kan gedacht worden aan het zoeken naar een fusiepartner of het afstoten van bepaalde productlijnen, etc. Het is zaak alle alternatieven te bedenken en op papier uit te werken. Al snel zal blijken dat een aantal alternatieven als niet haalbaar of verstandig komt te vervallen. Er blijft dan één reorganisatiemogelijkheid over als meest verstandige/beste optie. Deze optie moet de ondernemer voorleggen aan de OR en hij moet de OR ook deelgenoot maken van alle afwegingen.

Als deze exercitie wordt gedaan en als de OR meegedacht heeft over de alternatieve plannen en positief geadviseerd heeft over de uiteindelijke keuzes, dan is de kans klein dat UWV Werkbedrijf (als in een later stadium ontslagvergunningen worden aangevraagd) of de kantonrechter (als ontbindingsprocedures worden gevoerd) of de bonden (als onderhandeld wordt over een Sociaal Plan) tot heel andere conclusies zullen komen. De OR die zijn werk goed doet heeft immers al kritische vragen gesteld over de alternatieven en is uiteindelijk met de ondernemer tot een bepaald oordeel gekomen.

Om die reden is het ook van belang dat de adviesaanvraag zo wordt geschreven dat die niet alleen voor de OR maar ook voor een buitenstaander begrijpelijk is. De gang van zaken binnen de onderneming moet goed beschreven worden en voorts moet worden stil gestaan bij de ontwikkelingen die tot ingrijpen nopen. Daarnaast moet beargumenteerd worden waarom in welke mate wordt ingegrepen. Zo kan gesteld worden dat een afname van de omzet met 25% ook moet leiden tot een kostenreductie van 25%. Maar vaak ligt dit soort zaken gecompliceerder en genuanceerder. In de adviesaanvraag aan de OR moet worden uitgelegd wat er waarom speelt en waarom de ondernemer bepaalde alternatieven heeft verworpen. Als de adviesaanvraag goed in elkaar zit, kan dit stuk ook gebruikt worden voor het vervolg (veelal: ontslagprocedures) als de ondernemer vervolgstappen zet in de richting van de medewerkers, de bonden en de andere instanties. Daarover in een volgende blog meer ….

Klik hier voor de blog op de website van HRbase.

Heeft u vragen? Neem gerust contact met mij op:

Muriel Middeldorp
(middeldorp@potjonker.nl of via het telefoonnummer 023 553 0230)

woensdag 29 augustus 2012

EXperts – je scheiding laten checken door de professional

Deskundige begeleiding bij echtscheiding
Op 15 september 1796 werd in Nederland de allereerste echtscheiding uitgesproken. Feit is dat één op de drie huwelijken strandt. De vereniging Familierecht Advocaten Scheidingsmediators (vFAS) wil rond deze dag landelijk aandacht vragen voor de noodzaak van deskundige begeleiding van scheidingen. Doel is het verbeteren van het proces rondom een echtscheiding, zodat (ex-)partners zorgvuldig en respectvol uit elkaar gaan. Niet voor niets is het motto van de vFAS: 'scheiden doe je samen'. Sinds 2010 wordt de ‘Dag van de Scheiding’ ieder jaar georganiseerd. Tijdens de dag kunnen ook via Twitter (#dagvandescheiding) vragen aan vFAS worden gesteld.

Congres ‘Alimentatie van de toekomst’
Over de alimentatievoorziening is momenteel een maatschappelijke discussie gaande. Onlangs is een tweetal voorstellen naar buiten gebracht door verschillende politieke partijen. In samenwerking met TNS NIPO voert de vFAS een landelijk onderzoek naar alimentatie uit. Op 14 september 2012 zal de vFAS tijdens het congres ‘Alimentatie van de toekomst’ met deskundigen, waaronder de politiek, in debat gaan over dit onderwerp. De resultaten van het onderzoek worden ter gelegenheid van dit congres gepresenteerd. U bent van harte welkom om het congres bij te wonen en over dit onderwerp van gedachten te wisselen. Ik verwijs u voor meer informatie naar www.alimentatievandetoekomst.nl.

Openstelling kantoor Pot Jonker Seunke
Vooruitlopend op de Dag van de Scheiding kan iedereen die meer wil weten over het onderwerp ‘echtscheiden’ op woensdag 12 september 2012 van 8 tot 8 terecht bij Pot Jonker Seunke advocaten in Haarlem. U wordt in de gelegenheid gesteld om vrijblijvend kennis te maken met de advocaten van de sectie familie- en erfrecht. Zo bestaat er de mogelijkheid om een gratis scheidingscheck te laten uitvoeren. Daarnaast kunnen vragen worden gesteld en meer informatie worden verkregen. Het kosteloze advies van de vFAS advocaat-scheidingsmediator geeft inzicht in de keuzes en/of gevolgen in specifieke situaties op het gebied van scheiden.

Bent u niet in de gelegenheid om op kantoor langs te komen dan kunt u ons telefonisch op onderstaand telefoonnummer bereiken.

Meer weten? Neem dan contact op met Kornelie Oostlander T 023 – 553 02 30 M 06 – 515 648 69 of E oostlander@potjonker.nl.

Bekendmaking ontwerpbesluiten via website onvoldoende, tenzij…

De Afdeling heeft op 15 augustus jl. een drietal uitspraken gedaan over de verplichting van gemeenten en andere overheden om voorstellen en besluiten te publiceren. De conclusie die uit de uitspraken getrokken kan worden is dat kennisgeving van een ontwerpbesluit in een huis-aan-huis-blad dat niet bezorgd wordt in een gebied waar mogelijk belanghebbenden wonen niet werkt. Als een kennisgeving daarnaast ook op de website is gepubliceerd lost dat het probleem niet op: er is dan sprake van een ‘uitsluitend’ elektronische publicatie hetgeen op grond van de Awb niet voldoende is. Maar een gemeente kan op dit punt wel afwijken van de Awb en bij verordening bepalen dat publicatie op een website volstaat.

Het ging in de drie zaken (LJN BX4676, LJN BX4675, en LJN BX4681) om een ontwerpbesluit dat ingevolge de uniforme voorbereidingsprocedure was voorbereid. Dergelijke ontwerpbesluiten moeten bekend gemaakt worden voordat deze ter inzage worden gelegd; dat volgt uit artikel 3:12 Awb. Het bestuursorgaan heeft een zekere vrijheid in de manier waarop het ontwerpbesluit wordt bekend gemaakt: dat kan door plaatsing in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of ‘op een andere geschikte wijze’.

Doorgaans worden ontwerpbesluiten gepubliceerd in huis-aan-huisbladen. In eerdere uitspraken vaart de Afdeling een wat wisselende koers als men een beroep doet op de gebrekkige bezorging van deze bladen. Nu eens legt de Afdeling de verplichting bij de burger om zich van eventuele publicaties op de hoogte te stellen, dan weer oordeelt de Afdeling dat bestuurorganen zich hadden moeten inspannen om burgers op de hoogte te brengen. Eén en ander lijkt af te hangen van het feit of het (gebrekkig bezorgde) huis-aan-huisblad ook elders verkrijgbaar was (AbRS 25 april 2007, LJN BA3772), of het gemeentebestuur op de hoogte was van de gebrekkige bezorging maar met deze kennis niets had gedaan (AbRS 9 mei 2007, LJN BA4707), of dat de bezorging weliswaar gebrekkig was maar men zich via andere media op de hoogte had kunnen stellen (AbRS 9 maart 2011, LJN BP7177, en zeer recent AbRS 8 augustus 2012, LJN BX3948).

In de uitspraken van 15 augustus oordeelde de Afdeling in het voordeel van de burger. Opmerkelijk aan de zaken die tot de twee eerstgenoemde genoemde uitspraken leidden was dat de kennisgevingen én in een huis-aan-huisblad, én op de website van de betrokken gemeenten waren geplaatst. In lijn met de eerdere jurisprudentie zou men verwachten dat de gebrekkige bezorging voldoende was gecompenseerd: door raadpleging van de websites had men kennis kunnen nemen van de ontwerpbesluiten. Niettemin vernietigde de Afdeling de besluiten in kwestie.

Dat had waarschijnlijk met de feitelijke situatie te maken. Het verschil met eerdergenoemde zaken was dat van bezorging bij appellanten in het geheel geen sprake was: het betreffende blad werd niet bezorgd in hun gebied, terwijl de besluiten toch onmiskenbaar van belang konden zijn voor de inwoners daarvan. De Afdeling oordeelde dat de publicatie in het huis-aan-huisblad geen geschikte wijze van bekendmaking was als bedoeld in de artikel 3:12 van de Awb was, omdat het blad niet wordt bezorgd wordt bij al diegenen die naar verwachting bedenkingen kunnen hebben tegen het ontwerpbesluit.

Vervolgens overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis van artikel 2:14 Awb, dat deze bepaling ook op artikel 3:12 Awb van toepassing is. In artikel 2:14 lid 2 Awb is bepaald dat verzending van berichten die niet tot één of meer belanghebbenden gericht zijn niet uitsluitend op ‘elektronische wijze’ geschiedt. Doordat van een gebrekkige bezorging (of beter gezegd: géén bezorging) sprake was, beschouwde de Afdeling de publicatie op de website als een ‘uitsluitend’ elektronische publicatie. De Afdeling stelt de situatie in de eerste twee zaken op één lijn met de situatie in de derde zaak, waarin in het geheel niet in huis-aan-huisbladen was gepubliceerd maar enkel en alleen op de website. Vervolgens oordeelt de Afdeling dat de wijze van kennisgeving in strijd was met artikel 3:12 Awb.

Schept de Afdeling met deze uitspraken een onzekere situatie voor de praktijk? Ja, want het zal niet altijd eenvoudig zijn om vast te stellen wie degenen zijn die naar verwachting bedenkingen kunnen hebben tegen een besluit en of zij wonen in het bezorgingsgebied van een bepaald huis-aan-huis blad. Maar de Afdeling draagt ook een oplossing aan. Zij wijst op mogelijkheid die artikel 2:14 Awb biedt om kennisgevingen wél uitsluitend op websites te kunnen plaatsen: als dit in een wettelijk voorschrift is bepaald. Dat kan een lager wettelijk voorschrift zijn dan een wet in formele zin (zie o.a. Kamerstukken II 2001-2002, 28843, nr. 3, p. 44). Als gemeenten of provincies in een verordening vastleggen dat bekendmaking van dergelijke besluiten uitsluitend via hun website zal geschieden, kunnen situaties als in bovenstaande uitspraak voorkomen worden (en kan veel geld bespaard worden…). Dat lijkt de belangrijkste les te zijn die uit deze uitspraken valt te leren.

Mr. W.P. Boor, paralegal bij Pot Jonker Seunke advocaten

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de sectie Bestuurs- en overheidsrecht van Pot Jonker Seunke advocaten, info@potjonker.nl, of 023 553 02 30.

dinsdag 21 augustus 2012

Vergunningvrij bouwen: geen eenvoudige zaak

Ook na invoering van de Wabo en het Besluit omgevingsrecht (Bor) bestaan er mogelijkheden om zonder vergunning kleinere bouwwerken zoals carports en schuurtjes te bouwen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft op 8 augustus jl. een uitspraak gedaan (201105349/1), waardoor meer duidelijkheid is ontstaan over de toepassing van de betreffende regels, die te vinden zijn in bijlage II bij het Bor.

Waar ging het om? Aan de orde was de vraag of naast een woning een overkapping met een oppervlakte van 17 m2 kon worden gerealiseerd geheel zonder Wabo-vergunning of niet. De overkapping zelf voldeed aan de eisen van artikel 3 van bijlage II van het Bor, zodat een vrijstelling gold van de eis dat voor de activiteit ‘bouwen’ een vergunning nodig was (artikel 2.1 onder a Wabo). Maar het bestemmingsplan dat ter plaatse gold schreef voor dat per woning maximaal 75m2 met aan-, uit- en bijgebouwen kon worden bijgebouwd, terwijl er al 67 m2 aan uitbouwen e.d. aanwezig was. Met de overkapping erbij zou die 75 m2 grens dus – op het eerste gezicht - worden overschreden. Zo bezien zou de overkapping in strijd komen met het bestemmingsplan, zodat een vrijstelling van de vergunningeis voor de activiteit ‘bouwen’ niet voldoende zou zijn. Dan zou toch nog een vergunning nodig zijn, t.w. voor de activiteit ‘gebruik in afwijking van het bestemmingsplan’ (artikel 2.1 onder c Wabo).

Volgens de Afdeling moet echter een onderscheid worden gemaakt tussen aanwezige en beoogde bouwwerken die aan de eisen voldoen van artikel 2 van bijlage II Bor en bouwwerken die ‘slechts’ voldoen aan de eisen van artikel 3 van die bijlage. De eerstbedoelde bouwwerken zijn geheel vergunningvrij: noch voor de activiteit ‘bouwen’ noch voor de activiteit ‘gebruik in afwijking van het bestemmingsplan’ is een Wabo-vergunning nodig, als het om dergelijke bouwwerken gaat. Omdat deze bouwwerken nu eenmaal zijn vrijgesteld van toetsing aan het bestemmingsplan tellen zij dus ook niet mee bij de vraag of het totaal aan aanwezige en beoogde erfbebouwing tezamen wel of niet blijft binnen de maximaal in het bestemmingsplan toegelaten oppervlakte van - in dit geval - 75 m2. De tweede categorie bouwwerken, die alleen is vrijgesteld van de vergunningseis uit de Wabo voorzover het de activiteit ‘bouwen’ betreft, dient daarentegen wel aan het bestemmingsplan te worden getoetst. Dat betekent dat die tweede categorie wel moet worden meegenomen bij een toetsing aan zo’n maximaal in een bestemmingsplan toegelaten oppervlak aan erfbebouwing.

In het betreffende geval moest dus worden nagegaan of de eerder gerealiseerde erfbouwing geheel of gedeeltelijk onder artikel 2 van bijlage II viel, zodat deze bij de toetsing aan de 75 m2-eis niet zou meetellen. Dat bleek het geval ten aanzien van een deel van de bestaande uitbouwen met een oppervlakte van 9,5 m2, zodat dit deel voor de toets aan die 75 m2-eis buiten beschouwing mochten blijven. Er mocht dus worden gedaan alsof er pas (67-9,5) 57,5 m2 aan erfbebouwing aanwezig was. Zo bekeken werd met de toevoeging van een overkapping van 17m2 de 75 m2-eis niet werd overschreden en was er dus geen strijd met het bestemmingsplan: er was dus ook geen vergunning nodig tot het gebruik in afwijking van dat plan. Er was daadwerkelijk sprake van een vergunningvrij bouwwerk, hoewel de totale erfbebouwing daardoor de in het bestemmingsplan genoemde grens van 75 m2 overschreed.

Bijlage II bij het Bor kent twee soorten vergunningsvrije bouwwerken, t.w. (1) vrijgesteld van vergunning voor de activiteit ‘bouwen’ maar nog wel toetsbaar aan het bestemmingsplan en (2) geheel vrije bouwwerken. Het belang van de uitspraak is er in gelegen dat de Afdeling duidelijk heeft gemaakt dat dit onderscheid ook in het oog moet worden gehouden bij de toetsing aan oppervlakte-eisen uit het bestemmingsplan: de eerste soort wordt daaraan wel getoetst, de tweede niet. De uitspraak betekent voor de praktijk dat de maximaal in een bestemmingsplan toegelaten erfbebouwing eigenlijk geen maximum betreft: nadat dit maximum vergunningvrij is ‘verbruikt’ met toepassing van artikel 3 van bijlage II, is er immers nog aanvullende bebouwing vergunningvrij mogelijks, t.w. voor zover wordt voldaan aan de eisen van artikel 2 van bijlage II Bor. Die eisen brengen overigens wel mee dat het dan om qua oppervlakte relatief beperkte bouwwerken gaat.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jan Coen Binnerts (tel. 023 5530 230; binnerts@potjonker.nl) of een van de andere advocaten van de sectie Bestuurs- en overheidsrecht van Pot Jonker Seunke advocaten.