Pagina's

maandag 7 januari 2013

Een evenementenhal en een nieuwe woonwijk: nieuwe buren?

Andermaal deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak over tegenstrijdige belangen tussen ongehinderde bedrijfsexploitatie en toekomstig ongestoord woongenot. (ABRvS 27 december 2012, 201208050/1/R1)

In dit geval ging het over de IJsselhallen in Zwolle; een groot evenementencomplex waar concerten, beurzen en evenementen als “indoor tractorpulling” worden gehouden.

De gemeente Zwolle wil het aanpalende voormalige Univéterrein herontwikkelen tot een woonlocatie: “Irishof”. Op deze locatie zouden achtentwintig grondgebonden woningen moeten worden gerealiseerd. Ten behoeve van deze herontwikkeling heeft de gemeenteraad van de gemeente Zwolle op 4 juni 2012 een bestemmingsplan vastgesteld. De vennootschappen die gemoeid zijn met de exploitatie van de IJsselhallen stelden tegen het vaststellingsbesluit beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Zij voerden allereerst aan dat bij het vaststellen van het bestemmingsplan ten onrechte geen rekening was gehouden met de uitbreidingsplannen van de IJsselhallen: het realiseren van de woonwijk zou die uitbreidingsplannen belemmeren. De gemeenteraad had aangegeven dat wel degelijk met de belangen van de vennootschappen rekening was gehouden, maar dat daarbij was uitgegaan van de ten behoeve van de IJsselhallen verleende milieuvergunning van 9 maart 2001. Toekomstplannen waren er niet volgens de gemeenteraad, dus kon daar ook geen rekening mee worden gehouden.

De IJsselhallen hadden echter op 4 april 2012, aldus twee maanden voor vaststelling van het bestemmingsplan, een principeaanvraag ingediend voor uitbreiding van de geluidsruimte. Deze principeaanvraag was evenwel niet volledig en kon niet worden beoordeeld. De gemeente vroeg daarom op 26 april 2012 om meer informatie om de afweging te kunnen maken of een hogere geluidsemissie mogelijk zou kunnen zijn. Die nadere informatie werd echter pas op 19 oktober 2012, en dus ruim na vaststelling van het bestemmingsplan, aan de gemeente toegestuurd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vond om die reden dat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan de toekomstige uitbreidingsplannen van de IJsselhallen nog niet zodanig concreet waren dat de gemeenteraad daar rekening mee had moeten houden; er werd niet vernietigd.

Om te bewerkstelligen dat rekening gehouden moet worden met uitbreidingsbelangen van het bedrijf, is dus wellicht een principeaanvraag al voldoende, maar dan moet het wel een voldoende concrete (te beoordelen) aanvraag zijn.

De vennootschappen waren echter niet voor één gat te vangen; zij voerden als tweede argument aan dat de IJsselhallen zouden worden belemmerd in de bestaande bedrijfsvoering, nu bij het uitgevoerde akoestisch onderzoek geen rekening was gehouden met het gebruik van het parkeerterrein in de nachtperiode. De toekomstige woningen zouden in de nabijheid van een drukke uitrit worden gebouwd en volgens de vennootschappen was er in het akoestisch onderzoek ten onrechte vanuit gegaan dat de vergunde representatieve bedrijfssituatie geen voertuigbewegingen bij die uitrit in de nachtperiode omvatte. Zou wel rekening was gehouden met dat verkeer, dan zou dat volgens de vennootschappen leiden tot een overschrijding van de grenswaarden voor de nieuwe woningen. In het nader overgelegde akoestisch onderzoek was voorts niet ingegaan op de maximale geluidniveaus; aldus de vennootschappen.

De gemeenteraad dacht, op basis van de vergaarde geluidgegevens, dat het met die overschrijdingen zo’n vaart niet zou lopen, maar kreeg nul op rekest:

De Afdeling bestuursrechtspraak constateerde dat de milieuvergunning voor de IJsselhallen gebruik van het parkeerterrein in de nachtperiode toelaat. Vervolgens beoordeelde de Afdeling het akoestisch onderzoek “Geluidniveaus Parkeren IJsselhallen”. In dat onderzoek waren het langetijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus als gevolg van het gebruik van het parkeerterrein bezien, maar de nachtperiode was daarbij niet meegenomen. Wel was voor de periode dag en avond een piekgeluidniveau van 64 dB(A) ter plaatse van de voorziene woningen berekend. In een nadere notitie van 16 oktober 2012 was de nachtperiode wél meegenomen, maar was alleen ingegaan op het langetijdgemiddeld beoordelingsniveau. De gemeenteraad had op de zitting bij de Afdeling erkend dat niet was bezien wat de gevolgen voor de voorziene woningen zijn van de in de nachtperiode optredende piekwaarden. Naar het oordeel van de Afdeling had de gemeenteraad dan ook, ten aanzien van geluidbelasting als gevolg van het parkeren op het terrein van de IJsselhallen in de nachtperiode, ten onrechte geen rekening gehouden met de maximale geluidniveaus.

Het bestemmingsplan sneuvelde dus alsnog; de mogelijkheid dat de bestaande bedrijfsvoering van de IJsselhallen tot onevenredige geluidsoverlast voor de voorziene woningen zou leiden was onvoldoende onderzocht.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Marieke Dankbaar (tel. 023 5530 230; dankbaar@potjonker.nl) of een van de andere advocaten van de sectie Bestuurs- en Overheidsrecht van Pot Jonker Advocaten.

Wet aanpassing bestuursprocesrecht op 1 januari 2013 in werking

Op 1 januari jl. is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Wabp) in werking getreden. De Wabp is een vrij omvangrijke wijzigingswet van de Algemene wet bestuursrecht. De wet moet leiden tot minder stroperigheid in het bestuursrecht: een slagvaardiger bestuursrecht is het credo van de Wabp. Daarnaast moet de wet meer rechtseenheid in het bestuursrecht brengen.

Eén van de wetswijzigingen die de stroperigheid moet verminderen is de opdracht aan de rechter dat hij een geschil zoveel mogelijk definitief moet beslechten. De rechter moet dus zijn best doen om de partijen te vragen wat hen werkelijk verdeeld houdt, en moet streven naar een oplossing voor die verdeeldheid, het liefst een oplossing die voorkomt dat men ontevreden is en verder gaat procederen. Een andere wijziging die moet zorgen voor een slagvaardiger bestuursrecht is er één die burgers en bedrijven wapens uit handen slaat: de invoering van het relativiteitsbeginsel. Dit houdt in dat men voortaan bij de rechter geen beroep kan doen op rechtsregels die de eigen belangen niet dienen. Een voorbeeld: als een burger het niet eens is met de aanleg van woonwijk, dan kan de burger in verband met dit relativiteitsbeginsel geen beroep doen op de regels voor geluidshinder die de toekomstige bewoners beschermen; deze regels strekken immers niet tot bescherming van deze burger zelf. Een derde verandering is de mogelijkheid voor de rechter om onrechtmatig genomen besluiten in stand te laten, als daardoor de belanghebbenden niet zijn benadeeld. Die bevoegdheid had de rechter al, maar slechts als de onrechtmatigheid betrekking had op een vormvoorschrift, dus bijvoorbeeld de regel dat bepaalde stukken ter inzage hadden moeten liggen. Een flink aantal leden van de Eerste Kamer was overigens van mening dat de laatstgenoemde wijzigingen tot verminderde rechtsbescherming van de burger kunnen leiden.

Een van de veranderingen die de rechtseenheid moeten bevorderen is de mogelijkheid tot instelling van een Grote Kamer. Daarin kunnen leden van de verschillende bestuursrechtelijke rechterlijke colleges plaatsnemen, dus bijvoorbeeld leden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven en van de Centrale Raad van Beroep. Daarnaast wordt het nemen van zogenaamde conclusies mogelijk, net als nu reeds het geval is in het strafrecht en het civiele recht. Een conclusie is een onafhankelijk niet bindend advies aan een rechterlijke college om een bepaalde beslissing te nemen. Deze wijzigingen zouden er toe moeten leiden dat binnen het bestuursrecht meer rekening wordt gehouden met beslissingen van andere rechters. Op die manier moet er meer eenheid in het bestuursrecht ontstaan.

Indien u vragen heeft kunt u contact opnemen met Jan Coen Binnerts (binnerts@potjonker.nl / 023-5530230) of één van de andere advocaten van de sectie bestuurs- en overheidsrecht.