Pagina's

woensdag 31 augustus 2011

De Vereniging van FamilierechtAdvocaten en Scheidingsbemiddelaars [vFAS] organiseert de Dag van de Scheiding 2011

De Scheidingsadvocaten van de vFAS organiseren net als in 2010 op 15 september de Dag van de Scheiding. Deze datum is niet willekeurig gekozen, de allereerste echtscheiding in Nederland werd op 15 september 1796 uitgesproken, hetgeen voor de vFAS aanleiding was om op deze dag landelijk aandacht te vragen voor de noodzaak van een deskundige begeleiding van scheidingen.

Om meer aandacht te vragen voor de grote maatschappelijke gevolgen van scheidingen, heeft de vFAS, de vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators het initiatief genomen om de Dag van de Scheiding te organiseren. De vereniging wil de aandacht vestigen op het belang van een goed begeleide, respectvolle scheiding. Daarnaast vindt de vFAS het belangrijk dat de discussie over scheiden in het openbaar gevoerd wordt en dat er een brede maatschappelijke discussie op gang komt over de gevolgen van scheidingen.

Op de Dag van de Scheiding kunt u vrijblijvend bij de kantoren van de vFAS terecht voor de scheidingscheck en/of voor uw eventuele andere vragen met betrekking tot scheiden. Ook Pot Jonker Seunke advocaten opent die dag haar deuren. Aan het vragen van advies zijn geen kosten verbonden. U kunt uw (eerste) vragen stellen en informatie meenemen. Vanzelfsprekend kunt u ook andere vragen stellen op het gebied van het personen- en familierecht.

Wij hopen u verder te kunnen helpen dus kom op 15 september langs. U bent vanaf 09.00 uur welkom tot in beginsel 18.00 uur. Wilt u ’s avonds langskomen, neem dan vooraf contact op met ons (T 023 – 553 02 30 – E oostlander@potjonker.nl).

dinsdag 23 augustus 2011

Alcohol en werk; gaat dat samen?

Muriel Middeldorp, partner en advocaat arbeidsrecht bij Pot Jonker Seunke te Haarlem, gaat regelmatig een blog schrijven op www.hrbase.nl, het grootste netwerk voor HR-professionals in Nederland. Haar eerste bijdrage gaat over de invloed van alcoholgebruik op de arbeidsrelatie.

Klik hier voor de blog van Muriel Middeldorp.

vrijdag 19 augustus 2011

De Monumentenwet gewijzigd: goed nieuws of slecht nieuws voor liefhebbers en eigenaren van monumenten?

Kort voor het zomerreces heeft de Eerste Kamer ingestemd met een wijziging van de Monumentenwet (Staatsblad 2011, 330). Dit biedt gemengd nieuws voor eigenaren van gebouwen uit de jaren ‘60 en ‘70. Tegelijkertijd verbetert de wet de positie van de eigenaar van een monument.

Om met het gemengde nieuws te beginnen: het enige harde criterium voor aanwijzing van een rijksmonument, t.w. dat het gebouw ouder dan 50 jaar moest zijn, wordt geschrapt. Ook jongere bouwwerken kunnen dus worden aangewezen, zonder dat er een ondergrens geldt. Met name eigenaren van bouwwerken uit de jaren ‘60 en ‘70 lopen nu risico met een aanwijzing geconfronteerd te worden.

Liefhebbers van zo’n gebouw die straks om aanwijzing daarvan zullen vragen, komen echter bedrogen uit: de mogelijk die de wet nu nog biedt om de Minister te verzoeken tot een aanwijzing, vervalt. Dit is zonder twijfel goed nieuws voor ontwikkelende partijen, die nogal eens hun planningen gefrustreerd zagen door te elfder ure gedane aanwijzingsverzoeken van omwonenden of belangengroeperingen; die verzoeken moesten dan eerst onherroepelijk zijn afgehandeld, voordat de sloop of renovatie kon aanvangen; tot die tijd gold immers de voorbescherming. Aanwijzing kan dus na 1 januari 2012, als de wijziging van de wet in werking treedt, alleen nog maar plaatsvinden op initiatief van de Minister, die dat in de praktijk overlaat aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook de voorbescherming kan dus alleen nog maar in het leven worden geroepen door de Minister en niet langer door omwonenden en belangenstichtingen.

Na dit gemengde nieuws voor de eigenaar van een pand dat nog geen monument is, dan het goede nieuws voor de eigenaar van een monument. Ten eerste wordt de eis afgezwakt dat voor elke ingreep in een rijksmonument een vergunning is vereist. Het wordt straks mogelijk om in ieder geval regulier onderhoud zonder vergunning uit te voeren. Daarbij is wel van belang dat materiaalsoort, kleur, vormgeving, detaillering en profilering niet wijzigen. De vergunningseis vervalt bovendien voor inpandige wijzigingen van onderdelen zonder monumentale waarde; blijkens de toelichting zal het dan als regel moeten gaan om wijziging van onderdelen die na aanwijzing zijn aangebracht. Dit wordt bereikt door het Besluit omgevingsrecht te wijzigen (Staatsblad 2011, 339). Het opmerkelijke feit doet zich straks voor dat eigenaren van rijksmonumenten op dit punt beter af zullen zijn dan eigenaren van monumenten die door gemeenten zijn aangewezen: gemeentelijke monumentenverordeningen voorzien nu als regel immers nog niet in een dergelijke vrijstelling.

Verder geldt nu nog dat de mogelijkheid om beperkte bouwwerken vergunningvrij te bouwen in de nabijheid van een monument in het Besluit omgevingsrecht sterk is beperkt. Door een wijziging daarvan wordt die mogelijkheid verruimd. Dit geldt ook bij gemeentelijke en provinciale monumenten.

Tenslotte worden subsidiemogelijkheden verruimd en dat al per 1 oktober a.s. Zo wordt het mogelijk om subsidie te krijgen voor het maken van plannen tot herbestemming van een monument. Ook wordt het mogelijk om voor de tijd die met herbestemming gemoeid is – in welke tijd er voor de eigenaar dikwijls geen inkomsten uit het monument gegenereerd kunnen worden – subsidie te krijgen om het pand wind- en waterdicht te houden. Deze subsidiemogelijkheid is niet beperkt tot rijksmonumenten: ook gemeentelijk en provinciale monumenten komen daarvoor in aanmerking.

Tegelijkertijd is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daardoor moeten gemeenten per 1 januari 2012 bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Die verplichting geldt dan – anders dan nu nog het geval is – ook voor gebouwen, die niet als monument zijn aangewezen.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jan Coen Binnerts (tel. 023-553 0246 of email binnerts@potjonker.nl) of met een van de andere advocaten van de sectie Bestuurs- en overheidsrecht.




Weer geen gebondenheid van een werkgever in het onderwijs aan uitspraken van een commissie van beroep

Het hof Amsterdam heeft in zijn arrest van 19 juli 2011 (LJN: BR4254) opnieuw geoordeeld dat de onderwijswerkgever zonder het bestaan van een ondubbelzinnige overeenkomst met de werknemer niet aan de uitspraken van de Commissie van Beroep is gebonden. Hiermee heeft het hof zijn eerdere uitspraak van 12 oktober 2010 bevestigd. Wat zijn de consequenties van dit arrest voor de waarde van de uitspraken van de Commissie van Beroep? Heeft het nog wel zin om de stap naar de Commissie te zetten?

Feiten
Eerst kort de feiten. In casu ging het om een basisschoollerares die ontslagen was, omdat zij volgens haar werkgever ongeschikt zou zijn voor haar functie. Volgens de school was het niveau van haar leerlingen onder de maat, hadden 15 leerlingen haar klas verlaten als gevolg van haar wijze van lesgeven en had ze een aangeboden begeleidingstraject geweigerd. De lerares stelde beroep in tegen de ontslagbeslissing bij de Commissie van Beroep. Het beroep werd gegrond verklaard, omdat de Commissie oordeelde dat de school niet in redelijkheid tot de conclusie had kunnen komen dat de lerares onbekwaam of ongeschikt was voor haar functie. De school heeft deze uitspraak van de Commissie echter naast zich neergelegd en hield het ontslag in stand.

Procedure
De lerares stapte vervolgens naar de kantonrechter. Deze oordeelde in eerste aanleg dat de school niet gebonden is aan de uitspraak van de Commissie, zodat geen sprake is van een nietig ontslag wegens schending van de wet of anderszins. De kantonrechter oordeelde daarnaast dat het ontslag van de lerares niet kennelijk onredelijk is.

De lerares ging in hoger beroep bij het hof. Het hof volgde het oordeel van de kantonrechter dat de school op grond van artikel 60 lid 3 van de Wet op het Primair Onderwijs niet gehouden is de uitspraak van de Commissie te aanvaarden. Volgens het hof leidt een gunstig oordeel van de Commissie niet tot nietigheid of vernietigbaarheid van het ontslag. Een ontslag is alleen nietig of vernietigbaar in de gevallen die in de wet zijn geregeld en de Commissie heeft geen wettelijke bevoegdheid om een ontslagbesluit te vernietigen.

Betekenis voor de praktijk
Dit arrest leidt tot vragen over het nut van de gang naar de Commissie. Volgens vaste jurisprudentie is een uitspraak van de Commissie geen bindend advies en is de werknemer er zelfs in het geheel niet aan gebonden. Met dit arrest is het echter ook vaste jurisprudentie geworden dat de werkgever niet aan een uitspraak van de Commissie gebonden is. Als de werkgever een uitspraak van de Commissie zomaar naast zich neer kan leggen, kan de werknemer zich de gang naar de Commissie dan niet beter besparen? En de zaak meteen aan de kantonrechter voorleggen?

Mijns inziens moet deze vraag ontkennend worden beantwoord. Ondanks het feit dat de werkgever niet aan een uitspraak van de Commissie is gebonden, kan een uitspraak van de Commissie wel degelijk van waarde zijn. Dit is zowel het geval bij ontslag op staande voet als bij kennelijk onredelijk ontslag procedures.

Bij ontslag op staande voet leidt een (voor de werknemer) gunstige uitspraak van de Commissie niet tot herstel van de arbeidsovereenkomst, maar is deze wel van belang voor de uitkeringsrechten. Bij kennelijk onredelijk ontslag procedures is een ontslag niet per definitie kennelijk onredelijk als de werkgever het niet intrekt nadat de Commissie een beroep gegrond heeft verklaard. Wel kan worden bepleit dat de inhoud van een uitspraak van de Commissie een belangrijke rol kan spelen bij de rechterlijke beoordeling in dergelijke zaken. De Commissie is immers specialist op het gebied van onderwijsgeschillen en het is goed denkbaar dat rechters waarde hechten aan haar oordeel. Aanwijzingen hiervoor zijn te vinden in het arrest van 19 juli 2011. Hierin wordt overwogen dat de lerares voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld ter onderbouwing van haar vordering (kennelijk onredelijk ontslag) en dat de bevindingen van de Commissie hierbij van belang zijn. Het hof oordeelt vervolgens dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Hieruit kan worden opgemaakt dat een door de Commissie gegrond verklaard beroep het fundament kan vormen voor een succesvolle kennelijk onredelijk ontslag procedure. Een uitspraak van de Commissie is dan toch meer waard dan je zou denken op basis van de arresten van het hof Amsterdam.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Saskia Boonstra (boonstra@potjonker.nl) of met één van de andere advocaten van de sectie onderwijsrecht van Pot Jonker Seunke Advocaten (onderwijsrecht@potjonker.nl), 023-5530230.


donderdag 4 augustus 2011

Arbeidsrecht: De opbouw van vakantiedagen tijdens ziekte en de invoering van een vervaltermijn voor vakantiedagen

Eerder zijn op deze website nieuwsberichten geplaatst over de opbouw van vakantiedagen tijdens ziekte. Inmiddels is een wetsvoorstel betreffende de opbouw van vakantiedagen tijdens ziekte en de invoering van een vervaltermijn voor vakantiedagen goedgekeurd door de Eerste Kamer en op 1 januari 2012 treedt de nieuwe wetgeving in werking. De belangrijkste wijzigingen hierbij op een rij.

De opbouw van vakantiedagen tijdens ziekte
Momenteel bouwt een langdurig zieke werknemer alleen vakantiedagen op over de laatste zes maanden van de ziekteperiode. Een werknemer die zijn arbeid wegens ziekte slechts gedeeltelijk verricht, krijgt alleen vakantieaanspraken over de tijd dat hij daadwerkelijk arbeid verricht.

Vanaf 1 januari 2012 wordt de beperkte opbouw van vakantiedagen voor zieke werknemers ge-schrapt. Er wordt - voor wat betreft de opbouw van wettelijke vakantiedagen - geen onderscheid meer gemaakt tussen zieke en gezonde werknemers; elke werknemer die loon ontvangt, bouwt vakantiedagen op.

Verder is nieuw in de wetgeving dat werkgever en werknemer schriftelijk overeen kunnen komen dat ziektedagen worden aangemerkt als vakantiedagen, voor zover het bovenwettelijke dagen betreft. De wettelijke vakantiedagen kunnen niet worden verrekend in geval van ziekte.

De invoering van een vervaltermijn voor de wettelijke vakantiedagen
Verder wordt per 1 januari 2012 een vervaltermijn ingevoerd voor de wettelijke vakantiedagen. De aanspraak op de wettelijke vakantiedagen vervalt zes maanden na de laatste dag van het ka-lenderjaar waarin de aanspraak is verworven. Dat houdt in dat een werknemer de wettelijke va-kantiedagen die hij over 2012 opbouwt vóór 1 juli 2013 moet opnemen. Werknemer en werkgever kunnen ten gunste van de werknemer schriftelijk overeenkomen dat wordt afgeweken van de termijn van zes maanden.

De vervaltermijn geldt alleen voor de wettelijke vakantiedagen en niet voor de bovenwettelijke vakantiedagen. Voor de bovenwettelijke dagen blijft een verjaringstermijn van vijf jaar gelden op grond van art. 7:642 BW.

In de overgangswet wordt een nieuw artikel ingevoegd waaruit volgt dat de vervaltermijn slechts van toepassing is op de wettelijke vakantiedagen die zijn ontstaan na de inwerkingtreding van de wet, dus na 1 januari 2012. De wettelijke dagen die zijn opgebouwd vóór 1 januari 2012 vallen hierbuiten. Ook daarvoor blijft de verjaringstermijn van vijf jaar gelden.

Volgens jurisprudentie wordt de werknemer geacht zijn oudste openstaande vakantiedagen het eerst op te nemen, om te voorkomen dat het recht op vakantiedagen vervalt/verjaart. Om het overzicht te behouden is het daarom aan te raden alle vakantiedagen te “labelen”, waarbij onder-scheid wordt gemaakt tussen het soort vakantiedagen (wettelijke of bovenwettelijke), het jaar waarin de dagen zijn opgebouwd en het (half) jaar waarin deze zijn genoten.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Meike van Heek van de sectie Arbeidsrecht (vanheek@potjonker.nl) telefoon 023 – 553 02 30.

maandag 1 augustus 2011

Is de positie van de verwekker in het afstammingsrecht toe aan verandering?

Laura Mulders, advocaat op de sectie familie- en jeugdrecht van Pot Jonker Seunke Advocaten te Haarlem, heeft een onderzoek verricht naar de positie van de verwekker van een kind, als die niet tevens de juridische ouder is. In het Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht [FJR] van juli/augustus 2011 is over dit onderwerp een artikel van haar hand verschenen.
Trouwen is niet meer vanzelfsprekend; steeds meer kinderen worden buiten het huwelijk geboren. Het Nederlandse afstammingsrecht richt zich voornamelijk op het huwelijk om een familierechtelijke betrekking te vestigen. De vraag is of deze aanknoping gerechtvaardigd is en niet te veel afbreuk doet aan de rechten van een verwekker. Dit artikel beoogt de positie van de verwekker in het Nederlandse afstammingsrecht te verduidelijken en besteedt aandacht aan de mogelijke wijzigingen die het Nederlandse afstammingsrecht kan ondergaan.

Voor de gehele tekst van het artikel klik hier.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Laura Mulders van de sectie Personen- en Familierecht (lauramulders@potjonker.nl) telefoon 023 – 553 02 30.