De Wet aanpassing bestuursprocesrecht (WAB) introduceerde per 1 januari 2013
de relativiteitseis voor het gehele omgevingsrecht. Die eis houdt eenvoudig
gezegd in dat iemand zich bij de rechter er niet over kan beklagen dat een
besluit in strijd met een bepaalde regel is genomen, als die regel duidelijk
niet strekt tot bescherming van zijn belang.
De regel geldt in procedures over besluiten die zijn genomen op of na 1
januari 2013. In de zaak die leidde tot een uitspraak van de Afdeling
bestuursrechtspraak van 11 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1146, ging het om een besluit dat ruim voor
die datum was genomen. Het betrof een omgevingsvergunning om een voormalige
bibliotheek tot een sportschool te verbouwen. Een elders gevestigde,
concurrerende sportschoolondernemer tekende daar beroep tegen aan, met o.m. als
argument dat in de omgeving van het bouwplan onvoldoende parkeermogelijkheden
bestonden.
Hij had daar formeel wel een punt. De nieuwe sportschool werd geacht een
zekere parkeerbehoefte te genereren. Op grond van gemeentelijke bouwverordening
moest daar in beginsel in worden voorzien op eigen terrein – wat niet mogelijk
was – tenzij dat op een andere wijze kon gebeuren, bijvoorbeeld omdat er
aangenomen kon worden dat er op de openbare weg nog voldoende parkeerruimte
aanwezig was. Van deze regel was ontheffing mogelijk, maar die was niet
verleend. Omdat het besluit tot vergunningverlening van ver voor 1 januari jl.
dateerde, kon de concurrerende sportschoolhouder zich zonder probleem beroepen
op de regel dat het parkeren rond de nieuwe sportschool goed geregeld moest
zijn, wilde vergunningverlening mogelijk zijn.
Het college van burgmeester en wethouders betoogde dat in de omgeving
voldoende parkeermogelijkheden aanwezig waren. Maar dat standpunt vond geen
genade bij de Afdeling, omdat het onvoldoende was gemotiveerd. De Afdeling paste
de bestuurlijke lus toe en stelde het college in de gelegenheid om dat gebrek te
herstellen. Dat leidde tot een nieuw besluit in het voorjaar van 2013, waarin
het college alsnog ontheffing verleende. Dat nieuwe besluit werd vervolgens door
de Afdeling getoetst.
Maar toen nam de zaak voor de concurrent een ongunstige wending: de Afdeling
stelde vast dat op dit nieuwe besluit de WAB wel van toepassing was, dus ook de
regel dat je niet kunt klagen over schending van een voorschrift, als dat
duidelijk niet met het oog op jouw belang geschreven is. En dat betekende hier
dat de concurrent zich niet op de parkeereis uit de bouwverordening kon
beroepen. Want dat was geschreven in het belang van het beperken van
parkeeroverlast in de nabijheid van het bouwplan. Daar was de concurrent echter
niet gevestigd. Het enige belang dat hij wel kan aanvoeren, was het belang dat
anders de nieuwe sportschool een onrechtmatig concurrentievoordeel zou hebben
als niet deze niet aan de bouwverordening zou behoeven te voldoen. Maar ter
bescherming van dat concurrentiebelang was de parkeereis in de bouwverordening
duidelijk niet gesteld, aldus de Afdeling. In de vraag of de ontheffing terecht
was verleend, verdiepte de Afdeling zich dus niet meer.
De zaak had dus een andere uitkomst had kunnen hebben, als de nieuwe
sportschool zich in de directe nabijheid van de bestaande had willen vestigen.
Dan was immers denkbaar dat de bestaande sportschool zich wel op handhaving van
de parkeereis had kunnen beroepen, omdat haar eigen bereikbaarheid anders onder
druk zou komen te staan.
De klanten van de nieuwe sportschool worden in elk geval door het ontbreken
van voldoende parkeerplaatsen aangemoedigd per fiets te komen. Over het antwoord
op de vraag of dat nu als een concurrentievoordeel of -nadeel moet gelden, zal
niet iedereen hetzelfde denken.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jan Coen Binnerts
(tel. 023 5530 230; binnerts@potjonker.nl of een van de
andere advocaten van de sectie Bestuurs-
en overheidsrecht van Pot Jonker advocaten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten