Pagina's

maandag 30 januari 2012

Vrijstellingsvoorwaarden en bovengrondse hoogspanningslijnen

De angst voor gezondheidsschade en de vraag in welke mate het bevoegd gezag zich bij ruimtelijke besluiten daardoor moet of mag laten leiden, speelt in verschillende ruimtelijke besluiten nog steeds een rol. We kennen de discussie met name uit de procedures rondom GSM-masten en de laatste jaren de UMTS-masten. Uitgangspunt daarin is al langere tijd dat er geen noodzaak is om uit voorzorg UMTS-masten uit woonbuurten te weren. Het bevoegd gezag kan, zo overwoog de Afdeling bestuursrechtspraak nog in augustus 2011, in redelijkheid aansluiting zoeken bij het standpunt van de Gezondheidsraad en de regering dat de voorhanden zijnde onderzoeken thans geen aanleiding geven om te oordelen dat UMTS-masten niet bij woonbebouwing mogen worden geplaatst, en men hoeft in redelijkheid geen aanleiding te zien uit voorzorg de vrijstelling voor het plaatsen van een antennemast te weigeren.

Bij bovengrondse hoogspanningslijnen speelt een zelfde discussie, maar daar is het voorzorgsprincipe wel aan de orde. Op 25 januari 2012 (201106189/1/A1) deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak in een al lang lopende zaak, waarin in de nabijheid van een bovengrondse hoogspanningslijn onder verlening van vrijstelling een bouwvergunning werd verleend voor het bouwen van een supermarkt met commerciële ruimten, 18 bovenwoningen en voor de aanleg van een parkeervoorziening.

De voorzieningenrechter had op de eerste beslissing op bezwaar overwogen dat het college, gelet op brieven van de Staatssecretaris van VROM van 3 oktober 2005, de Gezondheidsraad van 21 oktober 2008 en de Minister van VROM van 4 november 2008, onvoldoende onderzoek had gedaan naar de mogelijke gezondheidsrisico’s (voor jonge kinderen) in verband met de aanwezigheid van hoogspanningslijnen.

Het college nam die overweging ter harte en heeft, opnieuw beslissend op bezwaar, aan de verleende vrijstelling het volgende voorschrift verbonden: “Het is verboden de appartementen als hoofdverblijf te gebruiken voor personen jonger dan 55 jaar.”

De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog vervolgens in haar uitspraak van 12 januari 2011 (201003608) dat de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde ertoe strekte om, gelet op de in de hiervoor genoemde brieven gesignaleerde mogelijke gezondheidsrisico’s voor kinderen bij langdurig verblijf in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen, te vermijden dat kinderen langdurig verblijven in de voorziene woningen. De Afdeling overwoog voorts dat deze mogelijke gezondheidsrisico’s voor kinderen bij de in het kader van het verlenen van vrijstelling te maken belangenafweging uit voorzorg behoren te worden betrokken. De voorwaarde kon dus in principe wél aan de vrijstelling worden verbonden, maar er was door het college onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de voorwaarde ook kon worden gehandhaafd. Het besluit werd dus andermaal vernietigd.

Opnieuw deed het college een poging het vrijstellingsbesluit juist te formuleren. Ditmaal werd de volgende voorwaarde geformuleerd: “Het is verboden de appartementen te (laten) gebruiken als hoofdverblijf voor personen jonger dan 15 jaar. Daarbij wordt onder hoofdverblijf verstaan, het bewonen van het appartement langer dan zes maanden gedurende een jaar, al dan niet in een aaneengesloten periode.”

Deze formulering kon de voorzieningenrechter bekoren; hij liet het besluit in stand. Derden konden zich daar echter niet mee verenigen en gingen andermaal in hoger beroep.

Zij voerden aan dat de voorwaarde geen planologisch relevant belang diende, en als dat wel zo zou zijn, zou het college niet met de voorwaarde kunnen volstaan. De belangen van personen van 15 jaar en ouder, almede de belangen van de personen die in de supermarkt zouden verblijven werden immers niet gediend. De voorwaarde leidde voorts niet tot het beoogde doel en was niet uitvoerbaar, noch controleerbaar, aldus appellanten.

De Afdeling oordeelde, verwijzend naar haar eerdere uitspraak van 12 januari 2011, dat de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde strekt tot bevordering van een goed woon- en leefklimaat, waarmee het belang van een goede ruimtelijke ordening is gediend. Uit de voornoemde brieven van de Staatssecretaris, de Minister en de Gezondheidsraad moest vervolgens worden afgeleid dat de mogelijke gezondheidsrisico’s niet aanwezig zijn voor andere bevolkingsgroepen dan kinderen. In de brieven worden gevoelige bestemmingen benoemd, zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven. Supermarkten horen daar niet bij, dus de belangen van de zich daar bevindende personen hoefden niet te worden gewogen. Het beoogde doel kon ook worden bereikt: Voor de vraag wat onder “langdurig verblijf” moet worden verstaan, was namelijk (wederom) aansluiting gezocht bij de genoemde beleidsbrieven: 14 tot 18 uur per dag, gedurende minimaal één jaar. Logeerpartijen bij (oppas)grootouders konden niet als langdurig verblijf worden aangemerkt en leverden dus, anders dan appellanten hadden gesteld, geen risico’s op.

De voorwaarde bleek volgens de Afdeling bestuursrechtspraak nu wel te handhaven: het college had voldoende aannemelijk gemaakt dat met gebruik van gegevens uit de GBA, de belastingdienst en inschrijfbewijzen van onderwijsinstellingen deugdelijk gehandhaafd zou kunnen worden en dat zij bij een vermoeden van overtreding ook daadwerkelijk tot handhaving zouden overgaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak liet de uitspraak van de voorzieningenrechter, en daarmee de laatste beslissing op bezwaar in stand.

Concluderend kan dus worden vastgesteld dat ten aanzien van bovengrondse hoogspanningslijnen het voorzorgsprincipe nog steeds in acht moet worden genomen, daar waar het de mogelijke effecten daarvan op kinderen aangaat, en dat aan te verlenen vrijstellingen (omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c) ter zake voorwaarden kunnen worden verbonden. Met deze voorwaarden wordt wel degelijk de goede ruimtelijke ordening gediend, en ze houden ook stand mits aannemelijk kan worden gemaakt dat ze handhaafbaar zijn en er ook gehandhaafd zal worden. Of in het onderhavige geval ook daadwerkelijk gehandhaafd kan en zal worden blijft nog wel de vraag: Volgt uit huiszetting als er een kind wordt geboren?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Marieke Dankbaar (tel. 023 5530 230; dankbaar@potjonker.nl) of een van de andere advocaten van de sectie Bestuurs- en overheidsrecht van Pot Jonker Seunke advocaten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten