Op dit moment is in de Tweede Kamer een wetsvoorstel aanhangig tot wijziging van de Wet Ruimtelijke Ordening (Kamerstukken II 2010-2011, 32 821), dat wel aangeduid wordt als de Spoedwet Wro. Dit wetsvoorstel bevat alleen procedurele bepalingen. Het voorziet ten eerste in een mogelijkheid voor B&W om ontheffing te vragen van een provinciale verordening. Ten tweede biedt het een grondslag om provincies te verplichten bij verordening regels te stellen ter bescherming van nationale belangen. Het gaat hierbij om de nationale belangen, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de ecologische hoofdstructuur.
Voor de praktijk is vooral het eerste onderdeel van het wetsvoorstel van belang: de ontheffingsmogelijkheden voor B&W.
Op basis van het nieuwe art. 4.1a Wro kunnen GS op verzoek van B&W ontheffing verlenen van de provinciale verordening ‘voor zover de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid in verhouding tot de met de verordening te dienen provinciale belangen onevenredig wordt belemmerd’. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Indien de ontheffing is verleend, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld of kan een project-omgevingsvergunning worden verleend in afwijking van de provinciale verordening.
Ten aanzien van al dan niet verleende ontheffingen voor bestemmingsplannen voorziet het wetsvoorstel in rechtstreeks beroep bij de Raad van State. De procedure in veband met al dan niet verleende ontheffingen voor omgevingsvergunningen geschiedt in twee instanties, conform de bestaande rechtsbeschermingprocedure bij dergelijke vergunningen.
Op de tweede plaats biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid in een AMvB op te nemen, dat de minister bij het vaststellen van een bestemmingsplan (resp. inpassingsplan) of het verlenen van een project-omgevingsvergunning aan B&W (resp. GS) ontheffing van die AMvB kan verlenen, indien het gemeentelijk (resp. provinciaal) ruimtelijk beleid onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de nationale belangen die met de algemene regels uit de AMvB worden gediend. Deze AMvB is het onlangs vastgestelde, maar nog niet in werking getreden Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De hier bedoelde bevoegdheid voor de minister om ontheffing te verlenen is opgenomen in art. 3.2 van het Barro
.
Op de derde plaats kan krachtens het wetsvoorstel in het Barro worden opgenomen onder welke voorwaarden de in het Barro gestelde algemene regels kunnen worden aangevuld en uitgewerkt in een provinciale (medebewinds)verordening . Dit is geregeld in het voorgestelde nieuwe lid 2 van art. 4.3 Wro. Het is niet helemaal duidelijk of krachtens dit artikellid ook ontheffing kan worden verleend van een dergelijke provinciale verordening . Volgens de tekst van het nieuwe lid 2 van art. 4.3 Wro gaat het namelijk om ontheffing van de krachtens ‘het eerste lid gestelde regels’, maar dat zijn de regels uit het Barro. Het ligt echter niet voor de hand dat in elke provinciale verordening kan worden geregeld hoe van het Barro kan worden afgeweken, zeker niet naast de in de vorige alinea besproken ontheffingsbevoegdheid van de minister.
Vermeldenswaard is nog dat het wetsvoorstel voorziet in een wetstechnische reparatie van de in 2009 in procedure gebrachte, maar nooit in werking getreden ontwerp-AMvB Ruimte. De ontwerp-AMvB Ruimte bevatte de mogelijkheid om algemene regels op provinciaal niveau uit te werken (een vorm van medebewind) en in ontheffingsmogelijkheden van deze regels. De Raad van State heeft destijds aangegeven dat een uitdrukkelijke wettelijke grondslag ontbrak voor zowel het medebewind als voor de ontheffingsmogelijkheden. Aangezien in het Barro ook het medebewind en de ontheffingsmogelijkheden zijn opgenomen, heeft de regering met dit wetsvoorstel daarvoor een uitdrukkelijke grondslag willen creƫren.
De Raad van State is in zijn advies bij het wetsvoorstel echter nog steeds negatief omdat de uitgangspunten van de Wro met het medebewind doorkruist zouden worden, en een overtuigende motivering daartoe in het wetsvoorstel ontbreekt. De minister stelt in reactie daarop (zie nader rapport, 32 821, nr. 4) dat het provinciaal medebewind geen doorkruising van de uitgangspunten van de Wro is, maar een onderdeel daarvan.
Inmiddels is het verslag van de leden van de Kamercommissie Infrastructuur en Milieu gepubliceerd (32 821, nr. 5). Ook deze leden zijn in meerderheid kritisch ten aanzien van de vraag of medebewind het juiste instrument is om de gestelde doelen te bereiken. Diverse fracties hebben bovendien in reactie op de door de minister uitgesproken verwachting dat zich slechts zeer incidenteel situaties zullen voordoen waarvoor ontheffingen verleend zouden moeten worden, gevraagd om voorbeelden van dergelijke situaties. De bal ligt dus weer bij de minister.
Gezien de fase waarin het wetsvoorstel nu is, valt nog niet veel te zeggen over het moment van inwerkingtreding; de benaming ‘spoedwet’ ten spijt. Hoe dan ook zullen de medebewinds- en ontheffingsbepalingen van het Barro niet eerder in werking kunnen treden dan nadat dit wetsvoorstel kracht van wet heeft gekregen. Dan bestaat voor die bepalingen immers pas een wettelijke basis.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Taco Leemans (tel. 023 5530 230; leemans@potjonker.nl) of een van de andere advocaten van de sectie Bestuurs- en overheidsrecht van Pot Jonker Seunke advocaten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten