Pagina's

maandag 13 februari 2012

Lesbisch ouderschap - Doorbreking vetorecht van de moeder

Wanneer binnen een huwelijk van twee vrouwen een kind wordt geboren, is uitsluitend de vrouw die het kind baart in juridisch opzicht ouder van het kind. Indien de zogenaamde ‘meemoeder’ eveneens juridisch ouder wenst te worden, is adoptie voor haar de aangewezen weg.
Conform artikel 1:227 lid 2 BW is zij ontvankelijk in haar verzoek aangezien zij de echtgenote van de ouder is. De adoptie door de meemoeder kan thans ten tijde van de geboorte plaatsvinden; de samenlevingstermijn van drie jaren is per 1 januari 2009 komen te vervallen.

Het komt geregeld voor dat de moeders tijdens het huwelijk niet tot adoptie overgaan en de meemoeder na echtscheiding alsnog wil adopteren. De meemoeder behoort in dat geval niet langer tot de categorie personen als omschreven in artikel 1:227 lid 2 BW; zij is noch de echtgenote, noch de levenspartner van de moeder en bovendien is in sommige gevallen niet voldaan aan de verzorgingstermijn van drie jaren. De biologische moeder heeft in dat geval een zogenaamd vetorecht.

In de zaak bij de rechtbank Breda (27 juli 2011/LJN BR2383) was ook een dergelijk adoptieverzoek na echtscheiding aan de orde. De biologische moeder stelde zich op het standpunt dat de meemoeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek omdat zij niet behoort tot de categorie personen als omschreven in artikel 1:227 lid 2 BW. De rechtbank oordeelt - met een beroep op de redelijke wetsuitlegging - dat de meemoeder wel ontvankelijk in haar verzoek. De rechtbank overweegt dat de gedachte achter voornoemd artikel is, het bieden van een bestendig milieu aan de minderjarige. Er moet een duurzame binding tussen de meemoeder en de minderjarige zijn.

De rechtbank hecht in de onderhavige uitspraak veel waarde aan de bedoeling van partijen in het verleden ten aanzien van de minderjarige. Het is voor een adequate (identiteits)ontwikkeling van een kind vereist dat hij of zij bekend is met zijn of haar ontstaansgeschiedenis. Er moet duidelijkheid bestaan over de positie van de meemoeder ten aanzien van de minderjarige, hun gezamenlijke voorgeschiedenis en de rol van de meemoeder als gezagsdrager. Uit de feiten en omstandigheden in deze uitspraak volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het de gezamenlijke wens van partijen was de minderjarige te krijgen, te verzorgen en op te voeden. De juridische situatie moet derhalve met de feitelijke situatie in overeenstemming worden gebracht. Mede daarom acht de rechtbank de adoptie in het belang van de minderjarige.

Aan de tegenspraak (het vetorecht) van de biologische moeder wordt voorbijgegaan nu zij haar bevoegdheid op grond van artikel 1:228 lid 1 sub d BW aanwendt voor een ander doel dan waarvoor zij is verleend; zij wenst namelijk samen met haar nieuwe partner over wensen te gaan tot adoptie. Het doel van artikel 1:228 BW is echter het voorkomen van een ongewenste verbreking van de reeds bestaande familierechtelijke betrekkingen. In het onderhavige geval is geen sprake van ontoudering; de familierechtelijke betrekking tussen de biologische moeder en de minderjarige blijven behouden. Er is derhalve een onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van het vetorecht door de moeder en het belang van de minderjarige dat daardoor wordt geschaad. Het verzoek van de meemoeder wordt toegewezen.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de Aline van Katwijk van de sectie Familie- en erfrecht (vankatwijk@potjonker.nl) telefoon 023 – 553 02 30.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten