Pagina's

dinsdag 21 februari 2012

Rugstreeppad hoeft niet in statutaire doelstelling te staan

Op 15 februari 2012 heeft de Afdeling bepaald dat het voor de belanghebbendheid van een natuur- of milieuclub bij een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) niet is vereist dat de statuten van die club vermelden dat de club opkomt voor het behoud van de specifieke dieren en planten waarvoor de ontheffing is verleend (201104545/1/T1/A3 en 201104809/1/T1/A3). Een dergelijke ontheffing is o.a. nodig als het nest of de vaste verblijfplaats van een beschermd dier wordt beschadigd of verstoord.

In een uitspraak van 31 maart 2011 had de voorzitter van de Afdeling nog geoordeeld dat de minister de Moordrechtse Milieuvereniging terecht niet-ontvankelijk had verklaard in haar bezwaar tegen een Ffw-ontheffing. De voorzitter overwoog: “Uit de statuten blijkt niet dat [de vereniging] zich het belang van de bescherming van in de bij voormeld besluit verleende ontheffing genoemde diersoorten heeft aangetrokken. De door haar gestelde feitelijke werkzaamheden, wat daar ook van zij, houden evenmin voldoende verband met deze diersoorten.” Niet belanghebbend dus, volgens de voorzitter.

Deze uitspraak deed in de literatuur het nodige stof opwaaien. Zo wanhoopte Jans in zijn noot in M en R 2011, 34: “Verlangt de Afdeling vanaf nu werkelijk dat bij ontheffingen op grond van de Flora- en faunawet algemeen belangorganisaties in hun doelstellingen specifieke soorten moeten noemen? En hoe specifiek moet dat dan? Is ‘modderkruiper’ voldoende, of wil de Afdeling dat dit wordt uitgesplitst in ‘grote modderkruiper’ en ‘kleine modderkruiper’?”

Gelukkig heeft de Afdeling nu expliciet afstand genomen van deze voorzittersuitspraak. Immers, als een milieuclub opkomt voor een bepaald natuurgebied mag toch worden aangenomen dat zij ook beoogt op te komen voor de in dat gebied voorkomende dieren en planten.

Deze uitspraken maken verder duidelijk dat de staatssecretaris van ELI tot nu toe te gemakkelijk aannam dat een ontheffing niet nodig is. Het nemen van verzachtende en zeker het nemen van compenserende maatregelen kan geen grondslag vormen om een ontheffingsprocedure achterwege te laten. Alleen indien de verzachtende maatregelen daadwerkelijk tot effect hebben dat de nesten niet worden verstoord etc., is geen ontheffing nodig. Dat met het slopen van het gebouw waarin de kerkuil zijn vaste verblijfplaats heeft, wordt gewacht tot na het broedseizoen, is bijvoorbeeld weliswaar een verzachtende maatregel, maar die laat onverlet dat de verblijfplaats wordt vernield. Er is dan dus een ontheffing nodig.

Compenserende maatregelen impliceren daarnaast per definitie dat er wél een overtreding van de Ffw plaatsvindt en dus dat een ontheffing nodig is. In een van deze uitspraken gaat het om het optimaal geschikt maken van een groenzone van ruim 60 hectare voor de steenuil en het aanleggen van een alternatieve nestplaats voor de kerkuil als compensatie.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Taco Leemans (tel. 023 5530 230; leemans@potjonker.nl) of een van de andere advocaten van de sectie Bestuurs- en overheidsrecht van Pot Jonker Seunke advocaten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten