Pagina's

donderdag 23 mei 2013

Verkeershinder ten gevolge van bedrijf niet langer een milieugevolg

In een uitspraak van de Afdeling van 3 april 2013, 201110836/1/A4, heeft de Afdeling aangegeven dat verkeersoverlast als gevolg van een bedrijf voortaan niet meer behoeft te worden betrokken bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de gevolgen van dat bedrijf voor het milieu. In de uitspraak wordt expliciet aangegeven dat sprake is van een koerswijziging. Waartoe leidt die wijziging?

Bij beslissingen die het bevoegd gezag moet nemen in het kader van de Wet milieubeheer (Wm) gaat het om het reguleren van de gevolgen voor het milieu vanwege de inrichting. Tot die gevolgen moeten volgens artikel 1.1, lid 2 Wm óók worden gerekend de gevolgen die verband houden met het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting. De jurisprudentie maakt echter duidelijk dat dit niet geldt voor alle gevolgen van dergelijke verkeer.

Al eerder (zie bijvoorbeeld ABRS 25 augustus 2004, LJN AQ7470) had de Afdeling beslist dat gevolgen van het verkeer van en naar een inrichting voor de verkeersveiligheid niet worden gerekend tot de bij de beoordeling te betrekken gevolgen. Het belang van de verkeersveiligheid is geen belang dat in het kader van de bescherming van het milieu een rol speelt, zo besliste de Afdeling.

Maar verkeershinder en parkeerhinder als gevolg van de verkeer van en naar de inrichting rekende de Afdeling voorheen wel tot de milieugevolgen. Weliswaar biedt de wegenverkeerswetgeving het primaire toetsingskader voor de aanvaardbaarheid daarvan, maar de Afdeling oordeelde tot 3 april jl. steevast dat plaats was voor een aanvullende toetsing in het kader van de Wet milieubeheer. Dat leidde bijvoorbeeld in een uitspraak van 10 oktober 2012, LJN BX9715 nog tot een geslaagd beroep. De Afdeling overwoog in die zaak dat de gestelde verkeershinder vanuit de inrichting kon worden voorkomen of beperkt indien het vrachtverkeer gebruik zou maken van een ontsluitingsweg aan de achterzijde van de inrichting. Het college had moeten onderzoeken of het voorschrijven van een routering mogelijk en geboden is.

Uit de uitspraak van 3 april 2013, die de Afdeling zelf ook als een wending presenteert, blijkt echter dat dit voortaan anders wordt beoordeeld. De uitspraak betrof een Wm-vergunning voor een honden- en kattenpension. Omwonenden stelden dat sprake zou zijn van een toename van verkeersbewegingen van bezoekers, waardoor verkeersoverlast, parkeerhinder op de openbare weg en gevaar voor de verkeersveiligheid viel te duchten. Dit laatste belang – verkeersveiligheid – stelde de Afdeling meteen buiten de deur, geheel in lijn met de vaste jurisprudentie. Echter, ook ten aanzien van de belangen van het beperken van parkeer- en verkeershinder overwoog de Afdeling dat zij deze belangen voortaan niet meer rekende tot het belang van het beschermen van het milieu: “Anders dan in die eerdere uitspraken is overwogen, is er wat dit belang betreft geen plaats voor een aanvullende toets in het kader van de Wet milieubeheer ten opzichte van die andere regelgeving, zoals de Wegenverkeerswet”.

Dat betekent niet dat verkeer van en naar de inrichting in het geheel niet meer van betekenis is. Als dergelijk verkeer bijvoorbeeld leidt tot geluid-, geur- of trillinghinder leidt, kan het wel degelijk een rol spelen, omdat het voorkomen van dergelijke hinder vanzelfsprekend wel een milieubelang dient. Het hangt dus uiteindelijk af van het soort overlast vanwege het verkeer van en naar de inrichting, of daar in het kader van de verlening van een milieuvergunning aandacht aan moet worden besteed.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jan Coen Binnerts (tel. 023 5530 230; binnerts@potjonker.nl) of een van de andere advocaten van de sectie Bestuurs- en overheidsrecht van Pot Jonker advocaten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten